Ik herinner me nog zoveel over Vinnie, en ik wil het me ook blijven herinneren, tot vervelens toe van de lezer misschien, ik wil echt niet dat hij vergeten wordt. En dat had hij zelf ook aangegeven, het was blijkbaar zijn laatste en diepste wens.
Uit ultiem respect voor Vinnie, ten gerieve van zijn kleine meisjes, ik blijf het opschrijven. Nog vele bladzijden lang, in eventueel meerdere boeken. Het gaat om de schoonheid van mijn zoon, en wat hij ons naliet, dat waren die grote, onsterfelijke waarden van moed en hoop.
En dan ga ik hier terug verder in het klein, ik pik het minuscule op, van toen hij nog kind was, maar toch al atypisch, in de goede zin weliswaar.
Verschiet niet, het prille jongetje Vinnie leek eerder een meisje. Die perceptie werd mee aangescherpt door zijn krullerig haar, zijn zachte blik met die onschuldige ogen, zijn eerder softe lippen, zijn timide mondje.
Zoals reeds aangehaald, hij had ook een dun en hoog stemmetje, hij sprak altijd stillekes, riep of tierde op geen enkel moment, het ettertje in hem bestond gewoon niet. Hij ging zeker niet wild tekeer als het hem niet zinde, hij trok hoogstens een korte pruillip, mokte even in een hoekje, maar ging dan weer dartel en vrolijk door. Vinnie was meestal blijgezind en altijd rap content. Hij had een kleine wereld voor zichzelf gecreëerd, alles verliep er knus en rustig, hij brak niet uit, maakte geen barsten of ambras, hij was braaf. Inderdaad, niet meteen het beeld van een drukdoenerig jongetje.
En zo kwam het dat men hem al eens voor een meisje hield, zeker in zijn kleuterjaren. Ik zal nooit de reactie van onze oude buurvrouw Mariake in Baalrode vergeten toen ze de kleine Vinnie voor de eerste keer zag:
oh wat een schoon maske is da! Beetje hilarisch uiteraard, maar ons raar opkijkend manneke was nog niet in zijn mannelijke eer aangetast. Hij hield de eer aan zich en speelde onverstoord verder. Mariake was een maske dat het goed bedoelde, gewoon één van de velen die zich vergiste omdat Vinnie toevallig die te zachte looks had. Zijn uiterlijk zou later geleidelijk vermannelijken, hij werd zelfs een gestaalde sportman. Maar zijn karakter behield wel die schone bodem van onpeilbare zachtheid.
Die aanvankelijk meisjesachtige blik kon ook tot onfrisse situaties leiden. Zo nam ik Vinnie eens mee op een trip met de trein naar Halle. Daar was toen een nogal geavanceerde sportwinkel, met loopschoenen die bijna op maat geleverd werden. Vinnie deed er zijn eerste sportkriebels op, zijn interesse was toen al in de kiem aanwezig. Die lange treinrit verliep niet vlekkeloos, wij werden onderweg gestoord door een onverlaat.
Een nogal hijgerig mannetje vleide zich naast ons neer en begon meteen te flikflooien. Hij had hierbij helemaal geen oog voor mij, zijn blik kleefde gretig aan de kleine Vinnie. Het was schoon kinneke van hier en schoon kinneke van daar. Om kort te gaan, het was gewoon een onbeschaamde viezerik, een ongeremd geile vent die op kinderen kikte. Ik heb hem gewoon verplaatst, bij zijn kraag genomen en uit de wagon gezet. Geen pardon, ik was begot de papa, en bovendien van de politie. Basta!
Het is moeilijk om te geloven, maar we hebben die rit nog een tweede keer ondernomen, zoveel maanden later. Toen hadden we krek hetzelfde voor, met een andere geilaard weliswaar. Ik heb weer moeten optreden, kordaat, met mijn dubbele pet op, als vader en man der wet.
Om maar te zeggen, hoe Vinnie als kindje kon bekoren, ook bij een soort mensen die het minder goed voor heeft, die zich zelfs niet stoort aan het wakend oog van een ouder. Mijn troost, ons jongetje had het niet door. Niets zo vertederend als de onschuld van een kleuter, dat beeld wil ik ook bewaren, die tederheid wil ik opslaan, hoe fragiel dat verleden is geweest.
Een late uitloper van die uitgesproken androgynie van Vinnie vertoonde zich in zijn haardracht als puber. Als veertienjarige begon hij opeens zijn haar te laten groeien, er stond echt geen rem meer op, gedurende vele weken, meerdere maanden zelfs, ging hij niet meer naar de kapper.
Wij stonden erbij en keken ernaar, zijn haar werd elke dag nog een stuk langer, op den duur hing het tot beneden op zijn rug. Geen probleem voor hem, hij maakte er een paardenstaart van. Netjes, dat wel, origineel, dat zeker. We zaten ondertussen in de periode van de hippe, korte kapsels. Vinnie maakte gewoon de tegenbeweging, back tot he sixties, hij werd heel uniek een neohippie. Hij was plots een uitzonderlijke alleenstaander, met lak aan de heersende trend, hij deed zijn eigen ding.
Die ultra-lange haren waren daarbij niet altijd even comfortabel, want hij was ondertussen triatleet geworden. Die bos wilde manen moest onder een nauwe badmuts en een strakke fietshelm gewrongen worden. Zo weer opgelost door onze alternatieve sportman, met een inventieve dikke dot, hij deed het onverstoorbaar op zijn manier, wars van de anderen, hij bleef relax zichzelf, fier op zijn haar, en vooral op zichzelf. Terecht.
In verband met dat uitzonderlijk lange haar toch nog een frappante anekdote. Hij werd met dat wapperende kapsel soms rapper opgemerkt tussen de gewone massamensen. Zo ook door een passerende fotografe. Zij nam meteen een foto van hem, vroeg dan zijn toelating voor een verdere reeks in het straatbeeld. Geen bezwaar, riposteerde Vinnie. Hij bewaarde zoals steeds zijn cool, ging niet poseren, lachte minzaam.
Na gedane opnames werden er gegevens uitgewisseld, adressen en gsm.
Zo kwamen wij maanden later te weten dat er een mooie levensgrote foto van Vinnie aan de inkom van de Universiteitshallen in de Naamsestraat prijkte. Onze zoon stond er prachtig te kijk, in al zijn schone soberheid, ingetogen, de blik op oneindig. Zo herinner ik me die pose ook graag.
Hij straalde er prematuur reeds zijn onsterfelijkheid uit. Ik heb de foto bewaard, hij zit onwrikbaar in mijn memorie. Die blik, moedig, ingoed.