Bepaalde verhalen over Vinnie herinner ik mij alsof het gisteren was.Het is geen memorie die zich over een ver verleden uitstrekt, het zit vers in mijn geheugen, Vinnie is dan helemaal groot aanwezig. En het gaat soms over zeer kleine anekdotes, toen hij zelfs nog een kleuter was, ongeveer vijfendertig jaar geleden.
Wat mij nog steeds blijft vertederen is gewoon de stem van de kleine Vinnie, een hoog dun stemmetje. Hij sprak altijd zeer precieus, met zuinige woordjes. Dat klonk ragfijn, met een zekere voorzichtigheid, alsof hij niet wou storen, maar slechts even langskwam met zijn terloopse taaltje.
Eén keer zal ik nooit vergeten, toen hij een tikkeltje triest was, wat echt niet vaak voorviel. Hij kwam zich lichtjes tegen me aandrukken en trok eerst aan mijn mouw, wat hij nogal deed, om even een kleine aandacht te vragen. Ik pakte hem dan op mijn schoot, wiegde hem wat en gaf hem dan het woord. Want ook een peuter of een kleuter moet worden gehoord, prille democratie begint bij voorkeur in het gezin. Leve onze mondige kinderen in deze geëmancipeerde westerse wereld.
Terzake nu, terug naar de kleine Vinnie die zich tegen me aanvlijde en stillekes, op dat fijne toontje, tegen me zei: “papa, ik ben verdroefd”.
Vinnie, mijn kwetsbaar kind, was dus verdrietig, om een vage reden, het doet er niet meer toe dewelke, het kon nogal eens voorvallen, sporadisch weliswaar, maar zijn bedroefdheid benoemde hij kinderlijk als verdroefd.
Een aandoenlijke verwoording (een contaminatie heet dat, leren ons de taaldocenten) van een triest gevoel. Droeviger kan de kleine tristesse van een kind niet klinken. Het woordje snijdt nog altijd door mijn hart, een troost blijft wel dat zijn verdroefheid altijd van kortstondige aard was. Vinnie vond steeds vlug de interne vrede terug. Al vanop zeer jonge leeftijd was hij het jongetje van het compromis, op de eerste plaats met zichzelf. Hij stond stil en vreugdevol in het leven. Verdrietig zijn was slechts een kort moment, vijf minuten op mijn schoot en hij huppelde weer vrolijk weg. De verdroefdheid bleef achter bij mij, kroop van mijn schoot naar mijn hart, nestelde zich daar. Tot op de dag van vandaag. Mijn eeuwig kleine jongen, dat blijft hij toch.
Omdat ik vaak met Vinnie alleen was, zijn mama deed veel avond- en weekendwerk, maakten wij al eens kleine uitstapjes. Zo spoorden wij bijvoorbeeld regelmatig naar Brussel. Ik was er vele jaren werkzaam bij het veiligheidsdetachement op het Koninklijk Paleis. Mijn bureau stond bij manier van spreken aan het Hof, bijna midden in de hof van de Koning.
Dat was op zich al een bezienswaardigheid, een verborgen parel pal in het centrum van Brussel. Voor mij makkelijk bereikbaar, er reed een trein en ik had de permanente sleutels van het heiligdom. Dus ben ik meerdere keren met kleutertje Vinnie lekker naar mijn werk getreind. Voor hem was die trein op zich al een unieke belevenis, omdat al wat wielen had hem beroerde, hij had een kinderlijke fascinatie voor de mobiele wereld. Dingen moesten bewegen, verder bollen, voort rollen, stilstand was niet zijn ding.
Op die trein keek hij zich de ogen uit, het voorbijflitsende landschap was zijn instant sprookje, hij een fiere figurant, de papa subtiel en stil op de achtergrond, als vertrouwde toeschouwer. Ik waakte over zijn pleziertjes.
Groot moment onderweg was de autofabriek Volkswagen in Kortenberg, we passeerden er rakelings langs, een immense parking vol nieuwe modellen. Vinnie anticipeerde reeds van in Herent, op nog dikke tien kilometer afstand stond hij al recht op de korte beentjes, tegen het raam aangeplakt. Geen auto zou hem ontgaan, het waren er honderden in getale. Het was alsof hij de inventaris wou maken, alles opslorpen in zijn kleine hoofd en er later thuis theater mee maken, cirkelende toneeltjes op de autostrade van zijn jonge leven. Als de gigantische parking van fabriek Volkswagen dan plots verscheen, begeleidde hij dat met vrolijke kreetjes, het wonder was weer geschied, dolle kinderlijke pret, met grote oogjes van plezant ontzag, niks ontging hem op dat moment, hij filmde die ganse scène met zijn kinderblik, het duurde niet meer dan vijftien seconden, maar de rit was hiermee voor de rest gered, de kleine Vinnie dik content.
Op dat lange verre spoor uit een nabijgelegen verleden doemde geen moment van verdriet op, alle beleving lijkt nog steeds licht en vrolijk, de onschuld reed grootmoedig mee, het leven leek nog uitermate goed, niemand was toen verdroefd.
Aangekomen op de centrale plek van mijn werk nam ik Vinnie dan eens mee de koninklijke tuin in. We maakten een korte wandeling langs de binnenvijvers en hij mocht wat bloemekes plukken. De Koningin zou het hem zeker gegund hebben, ze was florissant van aard, en de kindjes gunstig gezind, werd er toch royaal verkondigd in onze kringen.
Ach, wat vooral telt, wat ik meer dan wie ook weet, mijn kinderlijk onschuldige Vinnie was van nature een prins, hij was mijn nummer één, een koningskind in onze kleine en bewust bescheiden wereld. Ik zie hem daar nog vrolijk rondhuppelen, tussen die majestueuze bomen, de vissen sprongen van blijdschap op uit hun vorstelijke water, hij hoefde geen kroontje, geen pronkerige titel, geen aparte privileges, geen hoofse behandeling, hij was gewoon wie hij was, aandoenlijk mijn eigen zoontje.
Het speelt zich steeds weer af, alsof het gisteren was. Ik zit hier blij te mijmeren, nu eens met binnenpretjes, dan opeens gevoelig, verdroefd.