Het verhaal aangaande Elsie verloopt met een interval van 30 jaar, met daarna nogeen langgerekte epiloog. Dat verlengde slotstuk zal duren zolang ze leeft. Dat doet ze voorlopig nog wel. Ik leg dit later uit.
We leerden mekaar kennen op 17-jarige leeftijd, allebei blakend van levenslust, zeg maar gezonde libido. Elsie was de perfecte exponent van de hippie-cultuur. Lange bohemer-kleren, kleurrijke haarbanden en sjaaltjes, behangen met kralen en besprenkeld met bedwelmende patchoeli. De vrije liefde hoorde er ook bij. Wat dat laatste ingrediënt betreft was ik een fervente participant. De kleren en de kralen waren er me te veel aan, afleggen die handel. Daar had Elsie wel oren naar. Make love not war, besloot ze met mij.
Ze was ook nog de dochter van een notabele uit het dorp, dat verhoogde de pret voor de perfecte proletariër in mij. Alle macht aan de arbeiders, het was me op het jonge lijf geschreven, zie ook lust en pezigheid.
Omdat we, noblesse oblige, ook tegen het instituut Kerk gekant waren, besloten we op zekere avond een heilige grond te ontwijden. Ik trok met haar naar het altaar, zijnde een hard-betonnen vloer die deel uitmaakte van de dorpskapel. Deze aanlokkelijke plek lag verscholen in de plaatselijke grot van Lourdes, te midden van een parkje, pal naast de gemeentelijke meisjesschool. Het lolita-effect had niet groter kunnen zijn, temeer nog omdat een stenen beeld van de maagdelijke kwezel Bernadetteke er de wacht hield.
Het devoot-katholieke decor was een uitstekend afrodisiacum.
Dus zo gezegd, zo gedaan, alle gestuntel inbegrepen. Om te beginnen is zo’n betonnen ondergrond allesbehalve een matras, zelfs niet ondanks de verzachtende opwinding, ook niet met dat malse meisjeslichaam onder mij. Het werd daar een gespartel en gewring, een kluwen van kleren en hoogst onhandig begeren.
Maar toch, het altaar werd bespat met liefdessap, het meisje werd plots vrouw, en de jongen in mij het driftig doorgestoten diertje van genot. De herinnering aan toen is dat wij toch bibberden achteraf. Ietwat schichtig herschikten wij onze kleren. Zo, dit was dus het leven, zo wordt liefde geconsumeerd. Wij wilden meer hiervan.
Maar daarna liepen onze wegen uiteen. Elsie moest dringen naar Nepal om daar allerlei zaken gaan te regelen. Vrede brengen in haar onrustig hoofd en de kriebel tussen haar benen bedwingen. Daar bestaan middelen en minnaars voor, daar genoot zij uitbundig van. Voor alles is er een dealer, liefde is een drug, elke drug schenkt koestering of kortstondige roes.
Ik verloor haar uit het oog, want mijn territorium was zoveel minusculer. Ik zocht mijn klein geluk in het Hageland, de grote liefde bleef meestal vermist. De lusten daarentegen… ach wat rest er zoveel schaamte.
De schande kwam en landde op mijn naam. Ik was een loser maar ook een lover. In de ogen van mijn moeder en de ganse goegemeente een verloren brood. Want ik bood maar al te graag verpozing voor de onrust in de lijven die voorbijkwamen. Een verslavend tijdverdrijf. Ik was bezeten door een demon, maar geen spatje spijt, het heeft zo moeten zijn.
Zo overkwam mij dertig jaar na Elsie én het altaar een mirakel. Ik stond pal voor haar in de grote hall van Gasthuisberg. Ik viel op staande voet voor haar, ik werd verliefd ter plekke. Met wederzijds genoegen en een even wilde goesting bij mijn gewezen hippie-lief. Zij was exotisch mooi geworden, mijn Vlaamse Joni Mitchel, een Indiaanse vlam zeg maar.
Dat was het begin van een maandenlange brand, ik kuste vurig en ik bluste waar ik kon, haar lijf was heidens schoon, haar borsten en haar billen een festijn van lust.
Tot ik op limieten stuitte, na maanden hitsig vrijen besloot zij tot het einde. Er was de roep van Katmandu, zij wou terug weg, het land verlaten, inclusief mijn burgerlijk bestaan. Elsie trok haar teugels los. Neukermanneke dag!
Een klapje toch, de gemankeerde macho in mij kreeg hier klop. Maar ook een softie kan opstandig worden en schrijft dan zijn beklag. Dankzij Elsie en het mij (misschien terecht) aangedane leed begon ik daarna gedichten te fabriceren. Het begin van een grandioze non-carrière. Maar oké, soms plakte een tekst.
Zoals die keer dat ik die weemoedige brok poëzie schreef over een geliefde die mij ontviel, ik doolde op het kerkhof en zocht een graf, in een surrealistische droom was ik op zoek naar een naam, ik vond enkel gek fladderende vlinders en vogels rond mijn kop die floten van tristesse.
Een ijzingwekkend mysterie. Ik werd gecondoleerd door mijn omgeving van onbegrepen dichters. Was het cryptische hier ook opeens mystiek? Een jaar ging voorbij en ik vergat het gedicht. Het had een prijs gekregen en was daarna snel vergeten.
En dan duikt Elsie plots weer op. Wij praten in het heden bij, zonder vrijerij ditmaal. En hoe gaat het met de gezondheid? Slecht jong. Ze vertelt van haar narigheid vorig jaar, een akelig verhaal, ze was maar net aan de dood ontsnapt. We leggen onze story’s naast mekaar en komen simultaan uit bij mijn verdichtelijk vermoeden, die hermetisch gesloten poëzie van het kerkhof waar ik waarschijnlijk een graf zocht dat op een lichaam wachtte. Van Elsie, maar ze was er niet klaar voor. Mijn woorden hadden net de boot naar de overkant gemist, het gedicht werd gelukkig niet haar kist. Huiveringwekkend niettemin, mijn buikgevoel had een verre liefde opgepikt. Ook Elsie snikte.
Eind goed, al goed, helemaal niet, de epiloog is behoorlijk triest.
Elsie is hervallen, terminaal volgens de doktoren. Maar daar lacht ze mee, ze veegt haar voeten aan de diagnose: medisch uitbehandeld. Een doorverwijzing naar een begin van palliatieve heeft ze hoogmoedig afgewezen. Ze wil boven het leven staan. Ze heeft de dood steeds een plaats kunnen geven, geleerd in Katmandu.
Dat vertelt ze me in haar knusse lentetuin in Leuven. We drinken zwarte koffie, ze draagt haar witte hippie-kleren.
Ze lacht om mijn onwetendheid. Jongen toch, geneer u niet, kom en omarm mij. Graag zeg ik.
Ze fluistert kleine woordjes in mijn oor. Ik luister en ik ril. Wees stil zegt ze, pluk dat leven nu, want dat zinderende nu is ook onze eeuwigheid. Ze bedenkt dat ik misschien nog vóór haar heenga. Mogelijks, dat kan. Maar heden zijn we hier verenigd en lacht de zon voor ons. Dank deze wereld voor onze actuele vrede. Ons diepgaand, niet te schatten plezier, kort of lang.
Merci Elsie.