Toen Elsie mij langzaam afdankte als minnaar kwam ik wel wat onzacht op de keien terecht. Ik had zolang gehoopt haar grote geheim te ontfutselen, en niet enkel de roos in haar schoot te plukken. Ik ving bot, haar mysterie vernam ik zoals hierboven beschreven pas vele jaren later. Vinnie begon toen reeds heen te gaan. Ook daar had Elsie nog woorden van vrede voor. Gezegend zijn ze allebei, de jonge dode en de leeftijdsgenoot, een gewezen geliefde die net nog in leven bleef.

Elsie stapte in de vorige tussentijd dus op. Zachtjes ging haar deur dicht, ze pakte sober één valies en zocht een goede goeroe elders. Ik bleef achter, geen schouder om op uit te huilen. Mannen wenen niet, troostte ik mezelf. Terwijl mijn hart verscheurd werd, ik was er zo dichtbij geweest. Lag het antwoord in Katmandu?

Nee, eerder in het zeer nabijgelegen Kessel-lo. Daar woonde een lange, ranke fee, zeg maar Lena, zoals ze mij lachend welkom heette. Ik stond verloren aan haar deur, leurend met een handvol treurgedichten. Of zij, drijvende kracht achter ‘Ik & gij op de gedichtenwei’, mijn poëtische probeersels eens wou bestuderen?

Geen probleem, zei Lena, en zij lonkte mij meteen mee binnen in haar nieuw salon. Ik stond daar dus allesbehalve te pronken. Lena (vergeef mij de halve woordspeling) was een lange lenige, ze paradeerde op hoge benen en monkelde altijd wat. Ik zag nooit het achterste van haar tong. Later raakte ik wel de voorkant aan, maar dat is een ander verhaal, eerder sensueel proza dan pure poëzie.

Om een lange story heel compact te maken. Ik raakte helemaal in haar ban, Lena bleek voor mij de zoveel jongere reïncarnatie van Elsie. Even indiaans en exotisch, ook op zijn minst soft-erotisch. Maar ze had niettemin een eigen man. En die wist er spoedig alles van. Lena mocht mij frequenteren, hij zocht elders zijn begeren.
En ondertussen schreef ik naarstig verder, terwijl Lena mij verbeterde, rode stylo in haar decolleté.

Ik scoorde menig doelpunt in de het dichtersvoetbal van de streek, aangedreven door het voorspel van mijn flexibele deerne. Languit lag ze voor te lezen in mijn canapé, terwijl ik keek hoe knap ze was, hoe transparant tevreden over ons getwee. Met gans mijn hart en ook mijn klein verstand vergat ik Elsie. Die was verdwenen in de wereld, Lena bevolkte als een malse wolk lokaal mijn kaart. Het bezette land was ik. Gek en graag bezeten van haar.

Ze kende quasi-literair al snel de weg naar elke bladzijde in mijn smalle bed. De pagina’s vertoonden plooien en de lakens stoven op, de sprei werd neergestreken over ‘Ik en gij op ons gedichtenwei’. Mooie tijden! Lena haar benen reikten verder dan de einders waarin Elsie was verdwenen. Ik lag in hun beider spreidstand. In de schaduw van verdubbelde begeerte, het gewillige schrijven over onverwachte liefdes, annex lijven.

Ik was weer gelukkig, want Lena die, tja… leende zich tot alles, als de prille dichter mocht ik schrijven op haar borsten en haar billen, ook bij haar roosje vond ik inspiratie en vooral vertroosting. Zalig al mijn dagen die ik plukte, ook gestolen nachten, vele regels lukten in een poging om haar schoonheid te verwoorden.

Tot het noodlot onze kunst verstoorde. Nukkig kwam een voze buurvrouw langs, ze postte het verraad in onze bus. Een met haat en kwaad geschreven brief verdreef mijn lief. Ze vluchtte voor de burgerij die mij belaagde. Gans de straat geraakte overspannen want die dichterman hield met zijn muze aan. Zo ontviel mij haar viool, mijn frivool muziekje stond plots stil. Ik verloor mijn laatste greintje poëzie en met mijn blonde poes ging ook weer tijdelijk de geilheid heen.

Wat een dichter lijden kan.


Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *