Op een schitterende zomerdag in 2014 werd ik s’ ochtends wakker en ik zag het niet meteen zitten. Ik was nog overmand door slaap en geraakte slechts op de tast uit mijn bed. Precies of mijn ogen nog voor een stuk in het duister vertoefden, ik was moe, ik voelde ruis in mijn blik. Ik kon de zon nochtans zien vlammen, maar er zat storing op mijn zicht.

Ik strompelde richting douche en ik liet het koude water zijn werk doen.
Ik besproeide mijn gezicht extra, vooral mijn weerbarstige ogen kregen een sprankelende massage. Het deed deugd, ik was snel en met volle teugen klaarwakker. Maar toch bleef er iets haperen, er hing een mist in mijn blikveld.
Ik zag de stralende ochtend als door een waas.
Geen paniek, misschien een ontsteking, de avond voordien te lang in de tocht gestaan, wachtend op een lief dat niet kwam. Ik had toen een hartsvriendin, maar soms zaten er fricties op de relatie. Ik verloor haar regelmatig uit het oog, afwisselend gewild en ongewild. We raakten mekaars spoor vaak bijster, voor een tijdje of voor altijd, tja, zo namen we meer dan eens afscheid.

Daarna werd er afgesproken en rondgehangen op markten en pleinen, waar ander aantrekkelijk volk voorbij kwam. Mijn nieuwsgierige ogen werden bekoord, mijn zicht op zinnelijkheid geteisterd en verleid. Zoiets tikt wel aan, in een gezonde mannenkop.

Maar die ochtend zat ik dus even met dat hoofd in de handen, die verrekte ontsteking in mijn ogen toch. Niettemin vertrok ik op weg naar mijn werk.
Ook op bus en trein hield de mist aan, het waas bleef hangen. Ik las mijn krant maar de pagina’s dansten en dolden, ik kreeg geen vat op de tekst. Ik ben nog intact in Brussel geraakt, hier en daar nochtans gebotst, alsof ik lichtjes dronken was. Maar mijn geest was helder, het was enkel dat troebel veld waarin ik me bevond. Alsof mijn horizon was gekrompen.

Eens aangekomen op kantoor wist ik al snel dat ik gedwongen werkloos was.
Ik kreeg immers geen vat op mijn nota’s en documenten, mijn laptop leek wel zat. Dokter, help mij, bad ik. Ik ben dan weer opgestapt, richting Leuven terug. Meteen maar naar de dagkliniek. Me aangediend op spoed. Gedurende drie uren werden mijn ogen binnenste buiten gekeerd, er werd niks gevonden. Ook mijn hoofd werd onderzocht, nee ik was zelfs niet zot geworden. Maar allee, vanwaar dan die nevel op mijn netvlies? Awel, zei de specialist, dat zal dan aan uw hersenen liggen.
Ik kreeg bijna een hartaanval, zo verschietachtig en zo meedogenloos die diagnose.
Om nog niet te spreken van het totaal gebrek aan tact van die witjas. Een lichtjes sadistische arts.

Ik werd dan overgebracht naar intensieve en daar werd er verder in mijn kop gekeken. Ondertussen zag ik grijs
en grauw van de zenuwen, ik dacht aan mijn lieve collega Erica, die kampte met een terminale hersentumor.
Alle scenario’s van een nakende dood schoten door mijn hoofd. Ik belde nog snel met mijn zoon en bracht hem verslag uit van wat ik niet wist. Het mysterie werd een halve etmaal na aanvang van de wazige dag opgehelderd. Ik zag nog steeds niet klaar, maar vernam het verdict.

Tijdens de voorbije nacht had ik een herseninfarct gekregen, de zone in de hersenen waar mijn zicht werd geregeld, was plots verstoord geraakt. Door een woeste bloedklonter. Ik had uit beide ogen één derde zicht verloren. Dit was meer dan waarschijnlijk blijvend. Ik was opgelucht.
Mijn kop was eigenlijk intact, ik kon doorgaan met denken langs mijn eertijdse hersenweg.
Geen tumor of kanker, geen aanvang van blindheid of zelfs geen verlies van humor. Ik lachte stillekes en knipperde vrolijk met de ogen, proficiat zei ik tegen mezelf. Op mijn afdeling lagen vier andere patiënten, ik was de contentste van allen. Hun ravages waren zoveel erger: spraak verloren, linker- of rechterkant verlamd, zintuigen uitgeschakeld. Aan hun bed zat naast hun partner de bode van de dood.

Mijn lief is ook nog opgedaagd. Ze was bezig geweest met verven en behangen in haar nieuwe appartement. Daarna temporiseren, netjes maquilleren en zich feestelijk kleden om te gaan kijken naar haar vent. Sorry, maar ik ben nog niet overleden, verwelkomde ik haar opgewekt.
Ze wou meteen bij mij in bed, om eens goed te wenen, maar mijn hoofd stond zo niet naar sentimenten. Ik had geen zin in een sensuele weduwe. Bovendien hingen er apparaten en draden in de weg, ik ademde door een trechter en sprak nog wartaal van de laatste verdoving.
Onmogelijk om me in de positie van liefde te zetten. Mijn groot plezier was mijn overleving.

Na drie dagen werd ik voortijdig ontslagen, ik had me moedig gedragen, alle verpleegsters waren tevreden over mijn goede manieren. Ik mocht altijd terugkomen, om mijn ogen nog eens flink de kost te geven. Want wegens de mist en de waas die voortaan permanent gingen zijn, had ik hun maten gemist en niks kunnen noteren van hun zedelijke geaardheid. Onmisbaar toch.

Ach, het was bijna om te lachen achteraf, een onooglijke kwaal aan de ogen. Mijn zicht was afgebakend. Ik leerde hier en daar wat botsen en soms ergens onzacht tegenaan lopen. Een manier van leven die me voordien ook niet vreemd was.
Ik werd wel uit mijn auto gezet, mijn rijbewijs werd afgepakt. Daar ging mijn droom van een sportwagen, exit cruisen op de nachtelijke snelwegen, vaarwel open dak! Ik verliet mijn imaginaire filmcarrière in dat Hollywood van het Hageland. Ik pakte mijn vintage velo en leerde op eigen benen staan om te voet verder te gaan. Ik oefende met een witte stok. Grapje. Want de wrange mop was dat ik die agressieve aanval op mijn leven quasi moeiteloos overleefde.
Maar één jaar later stierf allerliefste collega Erica (33 jaar). Daarna kreeg vriendin Tonia een mottige kanker, ze overwon kantje boord. Voor mijn zoon Vincent (36 jaar) was het leven in 2018 helaas afgelopen. Dat was de verpletterende optelsom van de fataliteiten, de genadeloze eindbalans van de echte pijn. De ware hel voor mij.

Ik was niet ziek geweest, ik had geen enkel zeertje gehad, ik wist gewoon  van niks. Ik was onschuldig en naïef uit het donker van de nacht ontwaakt en in de blijvende mistigheid van de dagen doorgestapt. Een soort geluk bij een vorm van ongeluk. Sindsdien vind ik mijn weg weer terug, op twee derde vermogen van mijn ogen. Dat werkt naar mijn bevinding behoorlijk, want die grote schone liefde ving ik zonder missen op. Het was de perfecte voorzet aan mezelf.
Ik was niet in het minste blind voor die blitse Nathalie. Alsjeblieft!

Het trieste verhaal van mijn liefste (gewezen) collega Erica is opgenomen in ons boek Testament van Taal. Het is ook vervat op ons blog onder de titel ‘Erica’ dd. 15 april 2020. Zie hieronder de ode aan een engel…

15 april – Erica


Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *