Ik heb meer dan 40 jaar in de overtuiging verkeerd dat mijn vroegere voetbalmaatje Michel Spreutels uit Becquevoort als jonge gast in dramatische omstandigheden was omgekomen. Voor mij was hij reeds gestorven sinds 1977. In die tijd was ik als intern in opleiding bij de Rijkswacht, dus de berichtgeving uit de buitenwereld kwam niet altijd even accuraat door. Bovendien moest ik vaak weekendstraf uitzitten, de kadaverdiscipline bij die politiefirma lag me niet zo goed. Zodoende was ik meermaals gedurende weken afgesloten van de levenden, en ook van de doden, in mijn regio. Ondertussen is Michel wel overleden, maar slechts een paar jaar geleden.
Bizar toch, hoe iemand door een verkeerde interpretatie plots uit het hiernamaals kan terugkomen en tenslotte toch sterft. Michel is nu definitief weg. Ik herinner me zijn gezicht vol sproeten, zijn roodrosse kop en vooral zijn rare gewoonte om reeds als jonge puber een 10-tal pinten bier naar binnen te kappen, zowel voor als na een wedstrijd. Michel leek marginaal, hij leefde aan de zelfkant van de maatschappij. Hij moest zijn plan trekken, zijn oudere broer was zijn rolmodel, als fervente sportman en als fan van alcohol. Het waren zeker twee goeie jongens, maar Marcel vond ik soms vermoeiend.
Marcel Spreutels was als langeafstandsloper een nationaal talent bij de jongeren. Ik heb later, als atleet in dezelfde discipline, niemand meer gekend die zulk een elegante stijl had. Marcel was een galopperende gazelle, een stylist pur sang, hij zweefde haast over de baan, hij raakte bijna geen grond. Dat deed hij ook niet als hij ergens aan een toog stond, hij goot zich vol met pinten blond bier aan een extreem hoog tempo en ratelde ondertussen door aan een praatsnelheid die alle caférecords klopte. Ik vond hem wel een interessant geval, die kerel liep in de late jaren ’70 al 100 kilometer en meer per week. Wij zagen hem voorbijdraven tot in Baalrode, een bezienswaardigheid in die tijd, want de joggingssport was eigenlijk nog niet geboren. Wie liep er nu zomaar door de straten, winter en zomer, dat moesten toch zonderlingen zijn, verveelden die gasten zich soms?
Dat soort vragen stelde ik aan Marcel, liefst als hij nog aan het begin van zo’n lange drinkronde zat. Ik stak er de prille beginselen van trainingsleer in de loopsport op. Marcel wist er alles van, als kilometervreter en vedette in wording (tenzij al dat bier hem toch nog zou genekt hebben?). Want we kunnen het niet meer weten. Het lokale looptalent stierf veel te jong. Marcel is wel degelijk overleden in 1977, en niet zoals bij Michel verkeerd door mij geïnterpreteerd, helaas. De broers hadden nog een jonger zusje, de schattige Christine, een meisje met dezelfde vrolijke familiesproeten en dat gelijkaardig knallend rode haar. Ze werd niet zo oud om een vrouw te kunnen genoemd worden, ook zij ging heen in 1977.
In een bescheiden werkmanswoning in het gehucht Roebeshove, behorend bij Becquevoort, brak op een nacht brand uit.
Zoon Marcel, net thuis van café (na de looptraining), maar alert en snel als steeds, ging meteen zijn ouders wekken. Die mensen konden ontkomen. Marcel rende terug het huis in, tussen de vlammen door, hij wou zijn kleine zus redden uit de vlammenzee.
Hij is nog tot op haar kamertje geraakt, maar het vuur zat hem op de hielen. Marcel liep zich te pletter in de verzengende hitte en de verstikkende rook. Hij vond er niettemin de doodsbange Christine, en trok haar beschermend mee onder bed, in een laatste levensreflex. Daar zijn ze in mekaars armen blijven liggen, verstrengeld in hun stervensuur.
Michel is wonderwel kunnen ontsnappen, ik heb hem jaren ten onrechte als slachtoffer van die dramatische brand beschouwd. Ik wist niet dat Christine in zijn plaats gestorven was, ik dacht dat ze ondertussen een felle vrouw was geworden. In gedachten zou elke man haar vuur willen blussen hebben, maar ze verkoos Marcel, haar grote broer, als laatste toeverlaat.
Een tragisch verhaal, met misverstanden in mijn verhitte en uitgebluste kop.
Misschien als troost: een mens leeft door zolang ergens iemand hem (of haar) in gedachten houdt. In ons hart is er plaats voor het overleven na de dood, dierbaren en geliefden sterven niet zolang wij hen gedenken.
Zelfs een verkeerd opgevatte wederopstanding uit het graf is mogelijk, ik ben nog altijd blij dat Michel is overgebleven om zich Marcel en Christine te herinneren. Hopelijk heeft hij zijn verdriet niet verdronken, ik wil het liever niet weten. Mededogen eerst.
Het zijn mijn vurigste wensen, bij een zoveel te late reconstructie van een vlammend drama.
Drie kwetsbare mensen zijn hier uit de asse van vergetelheid gehaald. Facebook en een blog als remedie en als in memoriam.