Rond 500 voor Christus, in wat Karl Jaspers de axiale periode noemde, stapten meerdere ver van elkaar verwijderde culturen van een systeem van offers en rituelen, dat slechts tegenspoed en onheil afwendde, over op een systeem van filosofische en religieuze overtuiging dat onbaatzuchtigheid bevorderde en spirituele transcendentie beloofde. Het taoïsme en confucianisme in China, het hindoeïsme, boeddhisme en jaïnisme in India, het zoroastrisme in Perzië, het judaïsme tijdens de verwoesting van de eerste en de bouw van de tweede tempel in Judea, en de klassieke Griekse filosofie en klassiek Grieks drama ontstonden allemaal in dezelfde paar eeuwen. Confucius, Boedhha, Pythagoras, Aeschylus en de laatste Hebreeuwse profeten leefden in dezelfde tijd.