Alhoewel ik als jonge puber een sixties product was, ben ik nooit een hippie geweest. Evenmin was ik een chippendale of een metroseksueel. Dat laatste profiel werd me ooit wel toegemeten door vrouwelijke collega’s, maar ik kende zelfs het woord niet. Bleek glamour-voetballer David Beckham (man van Posh, ex Spice Girls) dat begrip gemunt te hebben. Het zou dan gaan om een heteroseksuele man die al dan niet bewust zijn vrouwelijke trekjes uitspeelt. Het is ook allemaal niet zo belangrijk, maar het wijst op de drang van mensen om in hokjes te denken, om classificaties te willen aanbrengen en stempels te zetten op wie lichtjes afwijkend zou kunnen zijn, bijvoorbeeld door een androgyn uiterlijk. Met de chippendales heb ik nog minder affiniteit gehad.
Er was destijds zelfs geen clubje voor in Baalrode of Becquevoort. Ik deed wel eens torso- en spierbaloefeningen thuis voor de spiegel, hoogstens gekleed in mijn versleten zwembroek, maar mijn jongensego raakte er niet opgewonden van. Een hippie echter, dat weet ik zeker, heb ik steeds vertikt om te zijn.
Alhoewel, ik zag ze wel rondparaderen tijdens mijn collegetijd in Diest en later nog meer bij mijn studies in Leuven. Het was al kleuren en kralen en lange bossen haar dat de klok sloeg. Je kon ze ook van ver ruiken, niet alleen door de overdosissen patchouli, maar ook de weeë geur van wiet en hasjiesj ging hen vooraf, vermengd met verzameld zweet onder de oksels en tussen de tenen. Oké, die gasten stonden altijd te toeteren voor de vrede, maar de geurtjes en de reukjes moesten we er bij nemen. Daarbij preekten ze nog de vrije liefde, maar ocharme de meisjes en de vrouwen die zo’n ongewassen aap over zich heen kregen.
Seks weigeren kon echter niet, dan was je tegen de vrijheid van… de geile bok die je begeerde of je – zogezegd in naam van make love not war – zo goed als verkrachtte. Ik zie ook altijd die mottige beelden weer van schimmels en verrotte etensresten, van stapels vuile borden en aangekoekt bestek, van glazen met vettige vingerafdrukken en meer viezigheid en rommel als ik aan de artistiekerige hippiehuizen en de bruine smoskroegen in Leuven terugdenk. Het was een volkje dat voor de linksige commune en de alternatieve kunstigheid leefde, dus per definitie niet werkte. Ik ken er wel een paar die zo een perfecte non-carrière hebben gemaakt, tot ze vast onderdak vonden bij het OCMW, een instelling die een welkom product was van de door hen zo verafschuwde, zelfs gehate, consumptiemaatschappij.
Hippies zijn op geen enkel moment ideologisch consequent geweest. Hieronder geef ik een paar voorbeelden.
Hun peace en love propaganda raakte vaak aan destructiviteit. Het leidde in extremis zelfs tot moordpartijen.
De vrijstaat Christiania in Denemarken had tot zo’n hippieparadijs moeten uitgroeien. Ze kregen er een bestuurlijk en juridisch vrijgeleide om een eigen mini-staatje uit te bouwen. Er kwam principieel geen politie langs om hen te controleren, de politieke overheid hield zich bewust afzijdig. Binnen de kortste keren ontaardde het zaakje, de drugscultuur tierde welig, kindjes werden aan hun lot overgelaten, zelfs de baby’s hun luiers werden niet meer ververst, alles in het kader van die bandeloze vrijheid, de ongeremde mogelijkheid om ganser dagen dronken en stoned te zijn. Het werd er een zootje van jewelste: de (be)stuurloosheid was stuitend, het vuil en de verloedering voerden de boventoon, het perfecte werkveld voor een sterke man, voor leiders met een harde hand. Zo geschiedde, de gewelddadige Hell’s Angels daagden op in die vrijzone, hun ideale plek om brutaal de lakens uit te delen, zich strategisch weg te steken voor de recherche en hun criminele handeltjes op te zetten. Enzovoort, enzoverder, er bestaat een hallucinante documentaire over. Zie youtube.
In het Amerika van midden jaren ’60 manifesteerde de hippiecultuur zich voornamelijk aan de zonnige westkust in Californië. Een zekere Charles Manson (1934-2017), een man met misdadige voorgeschiedenis, pikte de hippietraditie – inclusief de losse zeden – opportunistisch op en verzamelde rond zich (voornamelijk) jonge meisjes die als een blok vielen voor zijn vervaarlijke charmes. Dit was de aanzet tot de Manson-bende, eigenlijk een sekte die collectief en geïsoleerd van de samenleving op een hippiedomein ging samenwonen. Hun voedsel bestond uit drugs, hun drank was alcohol, hun motto: niet enkel vrijheid en blijheid, maar vooral aanbidding van de grote goeroe, hun goddelijke opperhippie Manson. Politie en overheid keken weg, terwijl de meisjes zich serieel lieten misbruiken, om te beginnen door de flower-power-gangster Manson. Hun inkomsten haalden ze uit verkoop van (gestolen) wapens, uit drugshandel en occasionele prostitutie. Het was verboden te verbieden ten overstaan van zulke potentiële hippie-criminelen. De eindbalans van deze tomeloze verwildering – verkocht als nieuwe vrijheid – werd uitgedrukt door een niet gering aantal doden, meer nog het ging om onschuldige burgers die door de Manson-bende op afschuwelijke wijze werden vermoord. De bekendste was Sharon Tate (1943-1969), de hoogzwangere echtgenote van filmregisseur Roman Polanski. De losgeslagen hippies sneden haar gewoon de buik open, in opdracht van duivel Manson. Dit was het hallucinante culminatiepunt van een totaal vrije levenswijze, ons in de jaren ’60 aangepraat als het evangelie van liefde.
Het is niet om u op te vrolijken dat ik afsluit met een muziekfestival uit 1969: Woodstock. Het gold als het hoogtepunt van de hippiecultuur, er kwamen een goeie 400.000 bezoekers op af, waarvan de meesten zonder ingangsticket, want betalen was foute boel volgens de hippiebijbel. Jonge mensen braken massaal de omheiningen af, de gigantische weide werd ingenomen als een slagveld, drugsdealers deden gouden zaken, ze konden de bestellingen niet bijhouden. De rest was gratis: de roes, de liefde en de muziek. De organisatoren legden zich machteloos neer bij deze invasie van de wilde hippiehorden, politie en veiligheid hielden zich gedeisd. Woodstock is (erg paradoxaal) dan toch nog een succes geworden, want de filmopnamen bleken later een commerciële voltreffer te zijn. Terwijl geldelijke winst, zeker van dit mega-gehalte, per definitie antikapitalistisch was. Het decadente feest van de dronken en gedrogeerde hippie-lovers bracht zakken vol dollars op. Finaal werden de eigen zogezegd nobele doelstellingen flink aan flarden geschoten, het sluitend bewijs dat bandeloze vrijheid tot niks anders dan tot chaotische contradicties leidt.
De bedrieglijk vredevol gepropageerde anarchie bleek een snelweg te zijn naar verval en ondergang. Exit hippies.
Ik heb in mijn collegetijd maar één kameraad gekend die zich volledig tot het hippiegeloof had bekeerd. Hij predikte ganser dagen de vrede en ging als een gevaarlijke wildeman tekeer tegen de oorlog (die hij overal zag). Hij wijdde zich aan de vrije (afgedwongen) liefde, zo kwam hij ook nog eens aan zijn trekken, want anders was het: trek zelf, trek beter. Later stapte hij in de alternatieve filmwereld, waarbij hij uiteraard niet vies was van overheidssubsidies, lees: ons belastinggeld. Ik zag hem onlangs, na 45 jaar, terug, hij pronkte met al het personeel dat onder zijn leiding had gestaan en met de vele ministers die hij gefrequenteerd had om zijn financiële kas te spijzigen. Hij was uiteraard nog tegen kapitalistische winst, maar het voorspelbare verlies liet hij graag bijleggen door… ons. Ik deed ook een poging om iets te vertellen over mezelf, maar zelfs met een dode zoon kon ik zijn belangstelling niet wekken.
Het is blijkbaar een onderwerp dat niet gedijt bij die vergrijsde en overjaarse hippies. Ik wist het bijna een halve eeuw geleden al:
dat baldadig vrije volkje loopt over lijken.