De capriolen met woordjes speelden mij soms dwaze parten, dan maakte die zotte poëzie of dat ladderzatte proza mij zo goed als gek, dan werd ik effenaf tekstdol. Dan ging ik aan de haal met de taal of zette de taal zelf mij een averechtse hak. Zo beviel ik van rare gedrochten die uit de zwartste spelonken van mijn kop kwamen gekropen.
Ik had er ook geen verklaring voor, dat dronken woordenspel kwamen gewoon door mijn hoofd spoken.
Ik aanhoorde dat slechts en ik schreef rechtstreeks op wat door mijn oren kronkelde, ondanks het ongeloof van mijn ogen als ze het resultaat lazen. Het product van een onaangepaste jongen, dacht ik aangaande de man die ik in persona was. Zo vertolkte zich een krols gedicht waarvan ik beviel na een visite aan de expo van Henri Van Herwegen (1940-2019), beter bekend als de artiest Panamarenko. Het werkstukje is nu in handen van zijn bevallige weduwe.

Ik plaatste het onlangs op de startpagina van een Facebook-kameraad. Een beetje provocerend, dat wel, maar ook wat speels. Het vriendje had een hekel aan poëzie, dat wist ik, maar niettemin was hij een ervaren kunst- en cultuurkenner, zoals de meeste van zijn FB-maten, allemaal leden van de Schone Academie voor Hogere Kunsten. Tja, die zagen mij nog niet staan met mijn schrijfsels. Enfin, publiceer ik daar het taalwerkje Panamarenko. Na een lichte aarzeling volgde er applaus op alle banken. Nee, poëzie was niet zo hun ding, maar van de Pana, allee dan, toch wel grappig en origineel. Dat vond voorzekers mijn FB-maatje, hij gaf toe dat het erg geslaagd was!
Tot ik bekende dat ondergetekende de dichter was, beetje geniepig, tja.
Er viel een lange en slepende stilte, daarna lichtjes en voorzichtig: aha, jawel, toch niet slecht, allee dan, proficiat jong.
Ach, een te lang verhaal, het is ook niet belangrijk, oordeel hier liever zelf. 

Panamarenko

Weliswaar had ik graag wat opdruk afgesnokt
maar de holmobiel zat in een doorstuwstraal
zodanig dat de dwarsbouten knarrig hydrophyleerden
totdat de kernmoerpatrijs zijn krasfactor (?) insnoerde

dus krijg je fractuurfrons minus 1/5 (bis) en
kan je de wentelwiek weinig (“zeg maar niks meer”)
quasi-weigeren, die zit dan in de brak van slag/out,
dwz hypertolerend in spiraalmajeur naar de kolkenpleur

verreken maar:
de prammen raken van slinger, geheid al je klavoren
en het afstel is perimatig
– inboren kan mits mokers of kanjerknoppen –

conclusie:
toedrukken alvorens de breekpanden optrillen
ttz het spoel vermanken – indien de metamatrix spandileert,
hou je de scharnieren toch voor schroot (= stukjes prutpuree)

In 2002 werd Panamarenko door de lectoren van de Nederlandse dichterssite Meander opgenomen in hun keurselectie.

Ik heb jarenlang een vaste vriendin gehad die op losse voetjes stond met boeken, en vooral met literatuur.
Ze las liefst stationsromannetjes, voor mijn gedichten had ze net geen minachting. Het rijmde niet met mij, vond ze.
Ze bedoelde: dat is nogal verwijfd, die letterlijke aanstellerij met zo’n soort feminiene gevoeligheid (wat zij voor poëzie aanzag). Een misverstand tussen ons beiden, het behoorde tot het grote arsenaal aan klein lijden dat ik met haar doorstond. Maar ik ben een doorzetter, ik bleef schrijven dat ik haar geliefde was, dat mijn intiemste gedachten gedichten waren.

Het mocht niet baten, ik heb haar tenslotte net één keer meer verlaten dan dat ik teruggekeerd ben. Die laatste vlucht geschiedde door de lucht, vanuit Rome. Ik raakte geen grond meer, mijn hart was op het Sint-Pieters-plein ontploft. Noch de paus noch poëzie boden toen soelaas. Het erg onkatholieke verhaal behoort tot mijn autobiografisch materiaal, zie de stukjes Tonia van 6 april 2021 en Stileren van 15 augustus 2022.

Toch had Tonia mij op zekere dag literair verrast. Ik had op mijn werk tussen de soep en de patatten iets neergekrast dat nergens op leek. Het hing helemaal scheef, het haperde tussen prozaïsch geëxperimenteer en dichterlijke verveling. Ik schreef het als een kladje dat afgeraakte tijdens een vergadering met onze Vlaamse premier. Nonkel Jan Jambon spande zo’n zaag dat ik met mijn gekrabbel nog netjes kon wakker blijven. Ik gaapte discreet een gekke tekst bij mekaar. Na afloop bedankte de minister-president mij, toegegeven dat deed hij bij iedereen, niet alleen bij de stille poëten zoals ik. Ik vertelde ’s avonds die grap aan Tonia.
Meteen was ze geïnteresseerd, ze had het wel voor politieke waterhoofden die ons de hemel op aarde beloven.
En Jambon was een grote jongen, zijn fysieke lengte vond ze knap. Ze viel minder op intellectuelen, zoals ik, haha.
Maar toen kwam de klap, ze ontdekte in mijn boekentas die losse krabbels onzin, nadat ze mijn gsm had gecheckt (dat deed ze elke avond als ik in de badkamer was, ze was daarin heel consequent, en ook streng). Enfin, ze kwam niet bij van het lachen, ze vond mij ne rare schrijver.
Was het van grote opluchting omdat ze weer geen ontuchtige berichten in mijn telefoon had aangetroffen? Want ze zag overal spoken van mogelijk overspel. Enfin, ik had toch gescoord. Proza of poëzie, dat wist ze niet. Evenmin als ik. Daarom graag het oordeel van de lezer. Ik presenteer het experiment hier.

Kantoorroboticagrap- en grol

Vandaag zijn de werkopmeters langsgeweest. Het was een delegatie van Hoofddesk West met de stafstatisticus Moortkraem Adelin en zijn secretaresse Twijgje Gazelle. Pieter-Henk en ik, ook anderen zoals Thea en haar sales-managers, hebben altijd gedacht dat Twijgje een ironische koosnaam was, haar toebedeeld door de balorige Adelin M. Niet dus. Twijgje is van Britse origine, haar moeder heet Twiggy. Ze is zo dik als haar broer die wij nog kennen van het controleorgaan Peck & Claever, dat eertijds langsfietste voor de ponsmachines en varia, inclusief losse bedrading en kettingen met allergische reactie. Waar Adelin ons wel liggen had, was de naam Gazelle. Die Gazelle is dikke fake. Ondanks de motorische flexibiliteit van Twijgje en haar indrukwekkend lenige corpulentie heet ze niet zoals wij dachten gezellig Gazelle, maar is het een doodgewone Tack, zoals onze keukenrobot, de genaamde Mispel Verbraambos-Tack. Een onbelangrijk detail is dat Twijgje en Mispel mekaar niet kennen. Ook niet van ziens.

Ter zake nu. Wij hadden al wat kabels van hangende dossiers losgetrokken en een paar parameters toegankelijk blootgelegd. Enkele zenuwpezen waren verwijderd, tijdelijk, met aangepast telewerk. En haarbos Jos was ziek gezet. Jimmy gelukkig dronken thuisgebleven.
Ik bediende ad hoc de thermosfeerhut, een makkie nu met die windprojectoren. Ook onze fotokopies leggen wij daar aan de bak, inclusief de kleurensticks en de videodiagrammen als de straaltemperatuur gunstig is. Daar had Moortkraem wel oren naar. En Twijgje natuurlijk ogen trekken en interessant met haar gat schudden in die terlenka rok. Haar botten waren van Torfs dacht ik, zo met een steekhak en uitkrollende priemen. Ze stond er niet slecht mee.
Naast Moortkraem die zat.

Ik heb hem daarna met onze buromobiel tot bij Nonkel Dolf gereden, op het achtste. Twijgje kwam te voet achterop gewaggeld. En Moortkraem maar heimelijk lachen. Tjonge toch. Den Dolf had zich verkleed als directeur, wat hij de facto ook is maar niet altijd visueel zichtbaar. Auditief staat hij als steeds zijn mannetje. De stematleet noemt Mispel hem. Mispel van het koffiekot, die nu ook computergestuurd haar ronde volserveert tussen het bedienvolk. Zij loopt in een aangepast toestel dat als een laptopharnas rond haar lichaam zit. Wij moeten enkel nog duwen op haar topkes of ergens anders een toets beroeren en zij spuit al naargelang onze desiderata heet of koud.
Dat beviel Moortkraem uitermate en hij ging nogal zijn gangen op Mispel. Nonkel moest meteen Twijgje aannoteren voor een gelijkaardig pak dat nauw aansluit en op elke welving een optie inbergt waarop kan doorgelogd worden om de gecodeerde vloeistoffen af te kolven.

Ik was wel in mijn nopjes met deze kopstart van ons innovatiekernproject met inhaaks de keukentak. Bedrijfswiskundig was dit een kwadraats dubbelsucces gezien de drinkfoodfactor niet ingecalculeerd was. Van een blitse aftrap gesproken. Nonkel en ik stonden in open doel te scoren. Even was ik mijn zelfcontrole kwijt en ook de buromobiel. Meteen gerecupereerd met mijn alfazapper die eveneens niveauverschillen inleest. Geruisloos.
Maar ik moest geen stoom aflaten van mijn app-impressor of anti-stress injecteren uit de wanddop want Moortkraem liep rondjes achter Mispel om het rouleren in doorschietbeweging op te meten
(van de naakte versie, ttz Mispel met bloot roterende koffiebonen en losse theezakjes).

Het werd nog heel plezant op de afdeling met een (zogezegd) geïmproviseerde demoïnstallatie van opklappende werktabellen en het zelfbetalingsgeldpaneel dat Nonkel op video toelichtte met digitaal vuurwerk en instinkerset
(als nagrapje). Voor ik echt te technisch word, kan ik nog afblozen dat ik beloond werd voor mijn uitsloverij.
Ik krijg de buromobiel nu als bedrijfswagen. Nonkel staat er wel op dat zijn remorque mag aanhangen.
Kan ik hem oppikken s’ morgens en ’s avonds. Hij pakt dan Mispel mee achterop.
Voor bij hem thuis en onderweg, koffie, melk en thee.
De vooruitgang, dat loopt de spuitgaten uit.

 

Ik kan iedereen geruststellen, het gaat weer goed met mijn letterhoofd.
Soms bevat het sprokkels proza, een andere keer vertoeft het bij wolkjes poëzie. Als het weer eens te gek dreigt te worden, dan leg ik mijn kop te rusten. Daarvoor kan ik steeds terecht bij Nathaliefje, zij is een gedicht op zich.
Ik schrijf dan gewoon haar schoonheid op, geen vergissing mogelijk.