Tijdens mijn jongere jaren leed ik aan chronische slapeloosheid. Het klinkt nogal paradoxaal, maar het had misschien te maken met mijn té gezond sportieve leven. Ik was gedurende decennia een wedstrijdloper en dat veronderstelde dagelijkse trainingen, soms zelfs tweemaal daags. In de praktijk kwam dat er op neer dat ik vaak ’s avonds trainde, meestal aan een pittig tempo. Dat wekte de nodige endorfines op, in se een lekkere sensatie, maar tegelijk pure stimul voor de body. Het was een natuurlijk proces, een opgewekt spel van leuke neuropeptitudes, uiterst helend, maar niet bevorderlijk voor de slaap. Vandaar dat mijn intensieve loopsessies me doorwaakte nachtmerries bezorgden. Mijn remedie: ik ging op stap, radeloos, vaak in het midden van de nacht.
De dolende wegen in het donker leidden me naar menig huis van hunker, er was vrouwelijke aanwezigheid waar ik welkom bleek. Ik klopte op onchristelijke uren aan voor een katholiek gesprek over gebakken lucht die gemakkelijk oploste in soorten ontucht.
Zo belde ik op een vrieskoude winternacht aan bij vriendin Dina. Zij woonde toen als permanente oppas in bij een oudere man te Leuven. Het ging om een totaal verzopen type, hij dronk zich laveloos door zijn dagen, zelfs het ganse etmaal rond. Dina moest er enkel voor zorgen dat hij tussen zijn rigide braspartijen nog een hapje at en om de zoveel dagen stak ze hem een kwartier in bad, om de sterke drank eraf te schrobben. Het was een zieltogend heerschap.
Ik wist van zijn bestaan maar was te beschroomd om hem te benaderen. Ik ging langs voor Dina, een gewezen diva en femme fatale.
Ik werd bereidwillig door haar binnengelaten, zij was gekleed in een dunne nachtjapon en ik merkte meteen hoe afgetakeld haar eertijdse blonde schoonheid was. Ik wist reeds voordien van haar levenslange verslavingsproblemen, de laatste jaren had zij zwaar aan de morfine gezeten. De harde roes was haar geaardheid geworden.
Zij stelde me zelfs niet voor aan haar overjaarse patron. Hij zat stom en versteend als een standbeeld in het salon, keek wezenloos naar de mist op zijn TV-scherm. Eén arm bewoog nog, daarmee tastte hij als een robot constant naar zijn glas. Een dronken zombie was het, een zatte mormel van een man.
De zwarte horror van de alcohol woonde in dat donkere huis. Niettemin deed Dina opgetogen, zij maakte makkelijk abstractie van het akelige scenario waarin zij was terechtgekomen. Zij was, tegen forse betaling, de onverschillige gezellin geworden van die griezel. Hij had continu een delirium, het stoorde haar niet meer.
Ik heb een half uurtje met haar gebabbeld, niet op mijn gemak. Ik kon onmogelijk wennen aan dat creatuur van een afstotelijke vent, die lam gezopen man in haar onmiddellijke buurt. Alhoewel, hij achtte mij geen blik waard, zijn dronkenschap belette hem van ook nog maar iets of iemand te detecteren. Wat een helse scéne, de scherpe stank van de nabije dood was hier in dichte walmen aanwezig. Dina probeerde het onmogelijke, maar daar viel niet te overleven.
Toen ik afscheid van haar nam, klampte zij zich plots aan mij vast. Ik voelde een hitsige tong die in mijn mond wou dringen, het proefde als vergif. Ik heb haar zachtjes weggeduwd, dat ganse tafereel leek me daar van een niet te vatten gruwel.
Achteraf hebben wij nog een paar keer gemaild, maar mijn interesse ebde versneld weg.
Ik stond te huiverig tegenover dat bedorven huis dat zelfs ongeschikt was voor wat vlugge ontucht.
Van de ooit bloedmooie Dina bleef niet veel meer over dan een vage droom.
Zij ging een paar jaar later definitief weg van mij, zij viel ten prooi aan vuur en vlammen. Zij was weggevlucht van de zatte onverlaat en ging schuilen in haar eigen huisje. Een uitslaande brand werd haar fataal, zij verkoolde (hopelijk verdoofd) in het diepste donker. Het laatste restje schoonheid van Dina werd een hoopje warme as.
Het intrieste relaas over deze ongezond blonde diva was reeds het onderwerp van mijn opstel van 2 maart 2020
(zie blog en boek Testament van Taal).
Toen ik pas als kersverse en vrijgevochten vrijgezel (van 50) in Leuven woonde, verschafte ik me de luxe van er een poetsvrouw op na te houden. Mijn oog was gevallen op dartele Julia, een hupse Portugese van een jaar of 30.
Ze woonde op het gelijkvloers in onze blok en was recent gescheiden van een Vlaamse camioneur. Ze had haar buik vol van mannen, vooral die onhandige Vlamingen zag ze niet meer zitten. Leve de mediterrane sensualiteit, dus poetsen oké, maar geen olé olé. Alsof ik als volbloed pseudo-intellectueel met zwoele ideeën zat. Het was bijna een omgekeerd geval van erotisch racisme, ik voelde me in mijn kruis van eer getast. Nee hoor, Julia, haal je borsten van mijn schouders, zong ik vrij naar Boudewijn De Groot, al klonk het verschrikkelijk vals. Ik meende het toch, halvelings.
Zo gezegd, zo gedaan, ze kwam wekelijks kuisen bij mij, in haar telkens breed geëtaleerde en rondborstige kuisheid. Ik raakte braaf, volgens afspraak met mezelf, nergens aan haar boezemgevoel bij dat weelderige poetsen, ondanks de vrije inkijk bij haar decolleté.
Op een nacht dat ik weer eens de slaap niet kon vatten en door de blok doolde, zag ik door de kier van Julia’s voordeur dat er nog licht brandde. Ik vermande me, jawel, en belde aan. Een intelligent gesprek verzacht de zeden, dacht ik, dat geeft rust. Kom gerust binnen, maar hou het wel wat proper, zo verwelkomde ze me. Ze ging meteen op dat elan door, één lange litanie van hoe bedachtzaam en omzichtig zij met de liefde omging.
Om een lang verhaal kort te maken, een uur later had ze me in haar slaapkamer gekregen, om daar haar interieur te bestuderen, alles in het kader van de Portugees-christelijke ethiek. Ik paste me aan, gladjanus als ik was en van alle internationale markten thuis in de onkuisheid. Maar wat een afknapper, die vrouw bleef maar preken over onzedigheid en haar strakke moraal terwijl ze zich langzaam ontkleedde. Ik trok grote ogen bij die paradox.
Nu volgt een vluggertje. Na een korte en vruchteloze afdaling in haar weelderig zuiderse bos, besloot ik deze uitheemse klus niet naar haar saturatie te klaren. Ik was de Vlaamse kaalvlaktes gewoon, dat gleed stukken beter langs me heen.
Netjes gekleed in mijn slip (ik wou geen aanstoot geven in onze blok) ben ik dan als een dief in de nacht vertrokken. Achter mij ging een Portugese leeuwin al brullend tekeer. Dat was de laatste passage, ook aan de poetserij kwam daarna brutaal een eind. Ik verliet dit verdacht aseksuele slagveld als een held, ik had haar Iberische zeden gerespecteerd en omgekeerd ook haar eer gered.
Het waren harde tijden, de verleiding klopte aan en de begeerte kwam langs, ik kon niet altijd weigeren, maar de bevrediging was klein en als zoekende man droomde ik van de grote goede liefde.
Dat vertelde ik ook vaak aan mij naaste buurvrouw, dame Lola, een (aftands) ravissante vlam. Zij sliep overdag en leefde ’s nachts, op een strak schema van sloten drank en op het onvervuld verlangen naar de warme armen van een uitverkoren man. Maar ze had bepaalde strikt culturele criteria, de ultieme lover moest liefst een volbloed Afrikaan zijn. Zodoende voldeed ik net niet, zij noemde me haar witte neger. Dat was bedenkelijk voor mijn ego, toch.
Ik bood me ook niet aan als kandidaat, maar in haar zatte roes ging ze daaraan graag voorbij, ze vertoonde zich dan begeerlijk in haar transparante négligé of met open dwarrelende kamerjas. Zo ook die éne keer. Ik had haar ganse malse handel maar voor het grijpen. Toch hield ik de handjes thuis, zij was mijn jarenlange nabije maatje, daar veranderde haar naaktheid niets aan. Maar ze beleefde die nacht als intentioneel heet, ze liep over van zwoele goesting. Ze vroeg of ik een, euh… condoom op zak had. Dat had ik gelukkig… niet, ik ben zo geen permanente drager van erotische voorzieningen. Zij drong evenwel aan, zij begon zich zelfs lichtjes op te dringen. Ik voelde het perverse gevaar, ik ontweek de aandrang van haar verheven tepels en ander smekend vlees. Opeens had ik een ingeving, oké Lola, ik ga vlug om dat condoom, beloofd, er staat een automaat bij de apotheek hiernaast. Ik keek er wel naar uit en ook zij was meteen opgetogen, haar nachtvogels begonnen te fladderen.
Ik rende snel haar appartement uit, dit was toch een onverwacht buitenkansje, wat niet weet niet deert (dacht ik). Het donker was plots een bondgenoot, in de onbegonnen zonde. Leve de vlezige begeerte… die ik deze keer per se wilde beheersen, met mijn morele trots. Ik ben zonder condoom onder mijn eigen dekens gekropen. Zo zalig was dat rap gestolen genot van weer alleen te zijn.
Zwarte Lola hield van al wat opgewonden blonk in de spelonken van haar zatte kop. Zij verslond nog kilo’s Afrikaanse minnaars. Haar totale black out na die nachtelijke non-escapade was mij welgevallig. We bleven zedige vrienden.
Mijn banaan was te wit.
In de actuele fase van mijn leven, de laatste en de langste, heb ik perfect leren slapen. Ik streel de lekkere liefde die naast me ligt. Als ik opsta, voor of na het sporten, keer ik haastig op mijn stappen weer. Ik ben de winnaar van mijn ultieme thuiswedstrijd.