Het komt zelden voor dat ik boodschappen moet doen, het is een taak die mijn geliefde graag ter harte neemt. Ik steek hoogstens een handje toe, ondersteun haar lustige billen als ze te zwaar beladen is, reik haar zonnebril aan bij het verlaten van de winkel en hou andere mannen af die per se willen helpen. Ik ben de bereidwillige assistent en zo nodig de alerte veiligheidsagent, bewaker van delicate goederen, vooral van de schoonheid aan mijn zijde.
Onlangs begaf ik me toch eens op mijn eentje naar het warenhuis. Mijn vrouw moest dringend nieuwe kleren en blitse juwelen passen, ze had wat ruimte nodig voor zichzelf. Terwijl ik zat te dorsten naar meer. Dus ging ik alleen op pad om wat frisdrank aan te schaffen. Pal om het hoekje is er een Spar, op minder dan een uur kon ik makkelijk terug zijn, juist gepast voor Nathaliefje.
Ik lag meteen voor op mijn schema want na een goed half uur had ik de sixpack Pepsi Max al aangetroffen in de rekken, niks moeilijk aan. Daarna enkel nog aanschuiven in de lange rij voor de kassa en ondertussen wat yoga (staande) doen om zoveel mogelijk zen te blijven bij het zweet van menig medemens dat ik vollen bak in mijn nek en bek kreeg toebedeeld.
Opeens een overdosis, een gif(s)tank walmt voorbij, een sjofele man ijlt langs mij en de anderen heen en stormt met de handen vol biertjes in blik naar de kassa. De verkoopster geeft geen krimp en bedient hem direct. Wij zijn (zo te zien) allen met verstomming geslagen over zoveel brutale onhoffelijkheid, de regels van het reguliere betaalgedrag worden hier zonder schroom getorpedeerd. Ik kan me niet bedwingen en schiet vooruit, ik interpelleer de dronkaard in spe, wijs hem op zijn onbeschoftheid en krijg enkel een norse blik terug. Zijn lichaamstaal zegt: jong, waar moeit gij u mee? In de lange rij zwijgt iedereen, het zijn precies hun zaken niet meer.
Wanneer het mijn correcte beurt is om af te rekenen, spreek ik de kassierster aan over deze ongebruikelijke gang van zaken, een ogenschijnlijke voorkeursbehandeling voor aankomende zatlappen. Ach meneer, zegt ze, ik ken die sukkelaar immers, die doet niemand kwaad, die heeft enkel behoefte aan zijn alcohol, voor de rest laat die iedereen gerust. Ik repliceer dat ik hiermee niet akkoord kan gaan, dat drankverslaafden geen zieken of patiënten zijn, dat er ook voor hen regels gelden. Of gaan we alcoholisme nog wat faciliteren? Ze kijkt boos weg. Ik voel de gêne van de mensen achter mijn rug, is dit de onwennigheid van het volk dat onverschilligheid verkiest? Ben ik soms de enige zot in deze winkel? Met een onbehaaglijk gevoel verlaat ik de zaak. Kan ik de taak van boodschappen doen misschien niet aan? Ik spoed me naar huis, daar woont de sensuele noblesse in hoogst eigen persoon, mijn ultieme troost.
Maar het stuitend drankverhaal vervolgt, buiten aan de winkel zie ik nogmaals een merkwaardig tafereel. De sjofele biertjeskoper laaft zijn dorst, hij klokt gulzig aan zijn blikje en morst op zijn mottige voddenkleren. Naast hem staat een eerder gedistingeerde dame, ik kan moeilijk geloven dat het zijn levenspartner is, toch spreekt zij hem lief en bemoederend toe.
Zij draagt de resterende voorraad alcohol voor hem, zorgelijk toegewijd.
Hier versta ik niks van, dus moet ik mij weeral moeien, dat is helaas de spontane aard van het beestje.
Mijn andere ik, met inbegrip van zin voor charme en liefdevolle omgang, bewaar ik nog even voor thuis, waar mijn vrouw (zich aan- en uitkledend, haar naaktheid met juwelen bedekkend) geduldig op mij wacht. Ik laat ze even alleen op de catwalk lopen, ach wat een sexy weelde. Hier echter, aan de winkeluitgang, zie ik blikken vol met dikke biermiserie.
Ik vraag beleefd aan de vrouw of zij de man niet beter kan beschermen. Hij is háár man niet, antwoordt zij niet onvriendelijk, zij begeleidt hem slechts, als vrijwilligster. Ze behoort tot een organisatie die zich inzet voor goede doelen, tweemaal per week gaat zij winkelen met deze meneer X. Hij verkiest dat ze niet mee binnengaat, dat is zijn recht, zegt ze ferm. Zij reikt hem ondertussen een volgend biertje aan. Ik merk op dat zij het alcoholisme van een stadsclochard bevordert. Daar wil zij principieel niet over oordelen (repliceert deze moeder Theresa van de bierblikjestoevoer). Met een stalen blik van hardleers gehanteerd medelijden volhardt zij in haar taak van geen mening te hebben over de ondergang van deze gast.
Ik geef mijn betoog (stichtend of niet) op en wandel een beetje moedeloos verder. Ik kijk uit naar de gecultiveerde etalage van goeie manieren die mij sebiet bij mijn geliefde wacht. Tja, en helaas, onze buurt is verziekt van links gedraaide mensen die de wereld willen redden met een bodemloze tolerantie en een grenzeloze pronkzucht met hun goedheid en hun gevoeligheid. Zo duwen ze (onder andere) verslaafde dronkaards nog rapper naar het graf. Daarna is het de gratis beurt aan de volgende sukkelaar. Verboden te verbieden is het strikte motto. Met een grote glimlach kikken zij op elke mislukkeling.
Ik ontvang bij thuiskomst gelukkig het perfecte tegengif: de liefde die zich breed binnen de lijntjes manifesteert, die naar wijze regels luistert. Wij houden van mekaar met vaste afspraken, er is geen plaats voor dronken egotrips. Wat is het zalig wonen op onze erotisch beschaafde catwalk. Proper toch.