Tot het einde van de Middeleeuwen ontbrak het idee van een ras in de preken en de gebedenboeken van de christenen. Pas in de vijftiende eeuw komt dat idee voor het eerst in Europa naar voren, in het bijzonder in Spanje (en Portugal), nadat de politieke machten de Joden in 1492 uit die landen hadden verdreven. Die machten, die uitdrukkelijk christelijk wilde zijn, waren er niet alleen op uit de Joden te verdrijven uit de gebieden die ze beheersten, maar wilden er ook zeker van zijn dat degenen die zich tot het christendom hadden bekeerd om in Spanje en Portugal te kunnen blijven, geen ‘valse bekeerlingen’ waren. Omdat je niet kunt weten wat mensen doen als ze thuis zijn en niemand ze in de gaten kan houden, werden zogeheten statuten over de ‘zuiverheid van het bloed’ uitgevaardigd. Wie wilde trouwen, of toegang tot bepaalde beroepen wilde krijgen of een officieel ambt wilde bekleden, moest kunnen bewijzen dat hij in de voorgaande vijf generaties geen Joodse voorouders had en dus ‘zuiver bloed’ had, niet Joods.