Een ooggetuige van Arabisch antisemitisme in Palestina, 1847

“In heel Perzië zijn de joden verplicht om in een van de andere inwoners afgescheiden deel van de stad te wonen; Want ze worden beschouwd als onreine wezens, die besmetting met hun omgang en aanwezigheid veroorzaken. Onder het voorwendsel dat ze onrein zijn, worden ze met de grootste strengheid behandeld, en als ze een straat betreden, bewoond door moslims, worden ze door de jongens en bendes bekogeld met stenen en vuil.” [Israel Joseph Benjamin 1847].

Een van de meest herhaalde leugens van Palestijnse Arabieren is dat Joden vóór het zionisme in harmonie leefden met de Arabieren van Palestina en in het hele Midden-Oosten. Maar dat is een MYTHE.

Israel Joseph Benjamin (1818‒64) was een Joodse ontdekkingsreiziger die in de 19de eeuw de wereld rondreisde om de tien verloren stammen van Israël te vinden. Hij beschrijft in zijn boek “Five years of travel in the Orient, 1846-1851” in eenvoudige bewoordingen zijn bezoeken aan Joodse gemeenschappen over de hele wereld.

Zijn duidelijke getuigenis laat zien hoe slecht Joden werden behandeld door hun Arabische en islamitische buren.

Hier beschrijft hij de situatie van de joden in Palestina, die hij in 1847 bezocht. Hij merkt op dat hun toestand in sommige opzichten de ergste was die hij ooit onder joden had gezien.

De Staat van de Joden in Palestina
Diepe ellende en voortdurende onderdrukking zijn de juiste woorden om de toestand van de kinderen van Israël in het land van hun vaderen te beschrijven.

1) Ze zijn volledig verstoken van elke wettelijke bescherming en elk middel van veiligheid. In plaats van de veiligheid die de wet biedt, die in deze landen onbekend is, staan ​​ze uitsluitend onder het bevel van de sjeiks en pacha’s, mannen wier karakter en gevoelens vanaf het begin maar weinig vertrouwen wekken om voor de onderdrukten te zorgen en hen enige bescherming te geven.

2) Met ongehoorde roofzucht wordt op hen belasting geheven. Met uitzondering van Jeruzalem zijn de gevraagde belastingen overal willekeurig. Hele gemeenschappen zijn verarmd door de exorbitante aanspraken van de sjeiks, die vaak met onbeduidende voorwendselen, zonder enige controle, de joden onderdrukken met nieuwe lasten. Het is onmogelijk om al deze onderdrukkingen op te sommen.

3) In de strikte zin van het woord zijn ze niet eens de baas over hun eigen bezit. Ze durven zelfs niet te klagen als ze worden beroofd en geplunderd voor de wraak van de Arabieren zou op elke klacht volgen.

4) Er wordt net zo min rekening gehouden met hun leven als met hun eigendom ze zijn blootgesteld aan de willekeur van wie dan ook; voor zelfs het kleinste voorwendsel, zelfs een onschuldige discussie, viel een woord in een gesprek is genoeg om bloedige represailles te veroorzakenElke vorm van geweld komt dagelijks voor.

Wanneer bijvoorbeeld in de gevechten van Mahomet Ali met de Sublieme Porte, werd de stad Hebron belegerd door Egyptische troepen en stormenderhand veroverd, de Joden werden vermoord en geplunderd, en de overlevenden kregen nauwelijks toestemming om een ​​paar vodden te behouden om hen te bedekken. Geen enkele pen kan de wanhoop van deze ongelukkigen beschrijven.

De vrouwen werden met brute wreedheid behandeld en zelfs tot op de dag van vandaag worden er velen gevonden die vanaf die tijd ellendige kreupelen werden. Met waarheid kunnen de Klaagliederen van Jeremia hier worden gebruikt.

Sinds dat grote ongeluk tot op de dag van vandaag, kwijnen de Joden van Hebron weg in de diepste ellende, en de huidige sjeik is onvermoeibaar in zijn inspanningen, niet om hun toestand te verbeteren, maar integendeel om het te verergeren.

5) Het voornaamste bewijs van hun ellendige toestand is de universele armoede die we in Palestina hebben opgemerkt en die hier echt kenmerkend is; want nergens anders tijdens onze lange reizen, in Europa, Azië en Afrika hebben we dit onder de Joden waargenomen.

Het veroorzaakt zelfs melaatsheid onder de Joden van Palestina, zoals in vroeger tijden. Beroofd van hun bestaansmiddelen door het bewerken van de grond en de handel, bestaan ​​ze alleen op de liefdadigheid van hun broeders in het geloof in het buitenland.

Kortom, de toestand van de Joden in Palestina, zowel lichaam als geest, is ondraaglijk en toch levert het land daar het meest op. Als het bezit ervan niet volledig in handen van de Arabieren zou zijn, als men er maar een klein deel van voor de Joden zou kunnen krijgen en hun de middelen voor de teelt ervan zou kunnen geven – zouden er voldoende bronnen van industrie voor hen openstaan waarmee ze in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

Maar wat baat het hen om de grond te bewerken, als de Arabieren hen van de oogst beroven?

EoZ zal delen van dit boek blijven delen. Soms is de kleinste kanttekening verbluffend.

Bij zijn terugkomst in Frankrijk, na acht jaar reizen, bereidde Israel Joseph Benjamin in het Hebreeuws zijn indrukken van reizen voor en liet het boek in het Frans vertalen. Na vele beproevingen te hebben doorstaan ​​bij het verkrijgen van abonnementen op zijn boek, gaf hij het in 1856 uit onder de titel Cinq Années en Orient (1846-1851):