Artikel uit Doorbraak – Meer dan een mening – auteur Luckas Van der Taelen – 22/02/2020
De Oscars krijgen ieder jaar enorme media aandacht. Maar die gaat helaas vooral bijna uitsluitend naar de fictiefilms, acteurs, actrices of regisseurs. Veel te weinig wordt gesproken over de Oscar voor de beste documentaire. Dit zal dit jaar misschien anders zijn en dan heeft dat minder te maken met de film zelf dan met de producenten ervan: Michelle en Barack Obama. De voormalige president van de VS wil zijn tijd nuttig besteden en richtte daarom vorig jaar samen met zijn echtgenote Higher Ground Productions op, een productiemaatschappij die talent wil stimuleren ‘om empathie en begrip tussen volkeren te bevorderen.’
General Motors
Het eerste product van de Obama’s ging meteen met een Oscar aan de haal. American Factory, van de al wat oudere regisseurs Steven Bognar en Julia Reichert, verdient die bekroning zeer zeker. De film vertelt hoe een leegstaande General Motors-fabriek in Ohio opgekocht wordt door een Chinese miljardair-zakenman. Die begint er een Amerikaans bijhuis van zijn Chinese glasfabriek voor auto’s, Fuyao Glass. Hij neemt meteen zo een tweeduizend arbeiders in dienst.
Dat zorgt voor de nodige euforie in een streek die geteisterd wordt door grote werkloosheid die vele gezinnen in de armoede stortte. Een arbeidster vertelt in de film hoe ze zich voelde wegglijden uit de middenklasse. Door de heropening van de fabriek lijkt het wel of de gouden tijd van de industrie in Ohio terugkomt. De Amerikaanse arbeiders gaan met veel enthousiasme weer aan het werk in hun volledig gerenoveerde fabriek.
Daens in China
Maar heel snel leiden culturele verschillen tot misverstanden en spanningen. Er werken ook heel wat Chinezen in het bedrijf en die houden er een heel andere arbeidsethiek op na dan de Amerikanen. Dat fundamentele verschil merkt een groep Amerikaanse arbeiders die uitgenodigd worden in de Chinese moederfabriek.
Ze worden daar zeer goed ontvangen, maar zien met eigen ogen hoe anders hun Chinese collega’s aankijken tegen hun werk: de fabriek is voor hun als een afgod voor wie ze alles opofferen. Ze scanderen slogans waarin ze beloven harder te werken. Overwerk is vanzelfsprekend, de arbeiders hebben geen tijd om hun kinderen op te voeden en plaatsen die bij familie op het platteland. De werkende ouders vinden het normaal dat ze hun kinderen niet meer dan twee keer per jaar zien.
De arbeidsomstandigheden in de weliswaar moderne fabrieken zijn ondermaats en voor de Amerikaanse bezoekers onwaarschijnlijk: ze zien er hoe arbeiders met dunne handschoenen een hele dag in glasscherven wroeten om nog iets bruikbaars te vinden. Daens in China, 2020.
Arbeiders met hersenspoeling
Ter compensatie organiseert de directie een keer per jaar een groots feest waar iedereen wordt op uitgenodigd. Dansopvoeringen met zang ter ere van het bedrijf doen sterk denken aan het maoïstische verleden. Maar het communistisch ideaal is vervangen door een verheerlijking van de privé-onderneming.
Het proletariaat, ooit de vermeende avant-garde van de Chinese revolutie, lijkt wel op een Noord-Koreaanse manier gehersenspoeld. Arbeiders stellen zich geen vragen bij hun totale uitbuiting die hier als onaanvaardbaar 19de eeuws zou aanzien worden. Met een glimlach op het gezicht vertellen ze dat ze zich volledig geven om de winst van het bedrijf te verhogen. Daarom aanvaarden ze lage lonen en abominabele werkomstandigheden.
Het blijft een bijzonder fascinerende paradox dat het Chinese maoïsme langzaam verveld is tot een vorm van ultra-kapitalisme dat geen tegenspraak duldt. De baas van de Fuyao-glasfabriek is de nieuwe grote roerganger.
Vakbonden verboden
Terug in Amerika stijgen de spanningen in het bedrijf ten top omdat de Chinese directie elke vorm van syndicale vertegenwoordiging verbiedt. Nochtans is daar meer nood aan, want de lonen liggen bijna de helft lager dan wat de arbeiders bij General Motors verdienden, en staan op een niveau onder die van McDonald’s. Uiteindelijk moet de directie onder druk van de arbeiders toch een referendum organiseren. Meteen huurt de directie een communicatiebedrijf in dat de arbeiders komt uitleggen waarom ze geen vakbonden nodig hebben.
Omdat de Chinese werkers niet willen weten van syndicaten en al te actieve arbeiders worden buitengezet, halen de neen-stemmers het. In de laatste scène van de film bekijkt de Chinese eigenaar een volledig gerobotiseerde afdeling van de fabriek en luistert geïnteresseerd naar een manager die hem voorrekent hoeveel arbeiders zullen kunnen worden afgedankt.
De regisseurs filmen op een afstandelijke manier en nemen geen standpunt in. Door observatie laten ze de kijker toe zich zelf een beeld te vormen over een mogelijke toekomst van onze wereld. De Chinese directie zal in de film een confrontatie zien tussen hun eigen onstuitbaar dynamisme en het vermoeide Amerika. Europeanen zullen er een waarschuwing inzien voor een verregaande mondialisering en een uitholling van duur bevochten rechten van de werkenden. American Factory is in ieder geval een documentaire die iedereen zou moeten zien.