De angst om het beestje bij zijn naam te noemen is kennelijk alomtegenwoordig en komt vrijwel uitsluitend naar voren als de religie in het geding is. Ga eens na hoe merkwaardig dit is: een man schreeuwt ‘Allahoe akbar’ en begaat een afschuwelijke misdaad zoals een onthoofding. Hij beweert dat zijn daad gerechtvaardigd was in de ogen van Allah. Vervolgens ga je on line en zoek je alle tekstpassages op die de man citeert, alsmede de daaraan gerelateerde plaatsen. De woorden stemmen exact met zijn daden overeen. Hij heeft zijn intenties zelfs duidelijk geformuleerd en iedereen verteld waarom hij het deed. Maar overal waar je vervolgens je oor te luisteren legt, zeggen mensen, nee, het moet iets anders zijn. Zelfs als je hun de exacte woorden laat zien die de man citeerde, weten ze nog een weg te vinden om je te vertellen dat er geen verband bestaat. Sommigen noemen je misschien zelfs racistisch of onverdraagzaam, alleen omdat je het onderwerp ter sprake brengt.
Als dezelfde man had gezegd dat hij werd gedreven door politieke overwegingen, nationalisme, geld, videospelletjes, gangsterfilms of de hiphopcultuur, zouden we het tegenovergestelde zien. Iedereen zou zijn bewering zonder meer voor waar aannemen. Er zouden verhitte debatten ontstaan over wapens, het reguleren van videospellen, gewelddadige rapteksten en de gevaren van het Amerikaanse exceptionalisme. Zodra een terrorist Irak of Palestina maar even noemt in een van zijn toespraken, begint het hele ‘dit-heeft-niets-met-de-islam-te-maken’-gezelschap onmiddellijk zijn tirades tegen het buitenlands beleid af te steken. Dan nemen ze niet de tijd om een ‘context’ of ‘diepere betekenis’ achter de door de terrorist genoemde motieven te zoeken, en geloven ze hem direct op zijn woord. Maar als hij herhaaldelijk en consequent zijn religieuze overtuigingen en toewijding aan Allah als zijn diepste motivatie uitspreekt, doen ze een stap achteruit, wrijven over hun kin en spreken het vermoeden uit dat er nog iets anders achter moet zitten, een ‘dieperliggende oorzaak’.