Het geweld zit diep in ons 

Uit Knack 27 januari 2016 – artikel van Dirk Draulans

Het geweld in de menselijke samenleving neemt geleidelijk af. Dat hebben we te danken aan de ontwikkeling van ons moraliteitsbesef. Al blijft dat een uiterst flexibel gegeven, in staat om de ergste misdaden goed te praten. Voor de ene is het immoreel om willekeurig mensen neer te maaien, voor de andere is het een morele plicht om ongelovigen te doden.

Wat zou er gebeuren mochten mensen opgroeien zonder cultuur? Het is een intrigerende vraag die het vakblad New Scientist een halfjaar geleden stelde. Zet duizend baby’s zonder volwassenen samen op een eiland, zorg ervoor dat ze niet van honger of dorst omkomen en kijk wat er gebeurt terwijl ze opgroeien. Uiteraard ging het louter om een denkoefening en waren de conclusies van de wetenschappers eerder op vermoedens gebaseerd dan op harde feiten.

De vraag kon ook een beetje anders worden geformuleerd: zouden kinderen die opgroeien zonder cultuur in de loop van hun volwassenwording cultuur uitvinden? Zouden ze elkaar grommend achternazitten en naar het leven staan? Of zouden ze een vorm van communicatie ontwikkelen en samenwerken?

Onze cultuur zit niet in onze genen, maar wordt doorgegeven via kopieer- en leergedrag. Uit observaties van een groep kinderen die doof geboren werden en samen in een school terechtkwamen, bleek dat ze snel een eigen taal ontwikkelden om met elkaar te communiceren. Dat was geen ‘taal’ volgens de gangbare definitie, maar wel een doorgedreven vorm van communicatie. Goede communicatie is van wezenlijk belang om culturele ontwikkelingen door te geven. Maar zouden de cultuurloze kinderen in staat zijn om vuur te maken of eenvoudige tuigen zoals kruiwagens te ontwerpen? Daar werd de denkoefening speculatief. Ze mondde uit in de hamvraag of wij mensen gewelddadig geboren worden.

Nogal wat wetenschappers die deelnamen aan het gedachte-experiment gingen ervan uit dat er snel spanningen in de groep zouden ontstaan, zeker bij voedselschaarste. De groep zou uit elkaar vallen in kleinere entiteiten die elkaar zouden bestrijden. Want het stammengevoel zit wel diep in onze genen, omdat het lange tijd van groot belang was voor onze overleving. Pas toen onze voorouders handel gingen drijven met naburige groepen, nam het wij-tegen-zijgevoel in kracht af. De ontwikkeling van economische en culturele betrekkingen leidde tot een drastische verzachting van de zeden: andere mensen, zelfs volslagen vreemdelingen, waren levend meer waard dan dood, want je kon hen iets ‘verkopen’ of iets van hen leren.

We kunnen er niet omheen: biologisch gezien zit het geweld diep in ons geworteld. Chimpansees, die model staan voor de aapmensen die onze verre voorouders waren, zijn ‘van nature’ gewelddadig. De wereld van de chimpansee draait uitsluitend om de leden van de eigen groep, de buren zijn per definitie vijanden waarmee gevochten wordt. Vorig jaar verscheen in Biological Reviews een analyse van schedels van australopitheken: op chimpansees lijkende voorouders van de mens die enkele miljoenen jaren geleden leefden. Uit de resultaten moet blijken dat hun handen zo geëvolueerd waren dat ze er gemakkelijk vuisten mee konden maken, niet alleen om werktuigen te hanteren, maar ook om geweld te plegen. Sommige schedelbeenderen van vooral mannen waren extra verhard om vuistslagen beter op te kunnen vangen.

Toch werden we in de loop van onze evolutie dus geleidelijk zachtaardiger. We moesten wel, als we wilden overleven in een wereld met steeds meer mensen, waarin er steeds meer contact kwam met mensen die we niet kenden. Onze tolerantie kon alleen toenemen dankzij de ontwikkeling van een moraliteitsbesef. Wetenschappers definiëren moraliteit als een set van regels die toelaten dat overwegend zelfzuchtig ingestelde individuen op grote schaal met elkaar samenwerken. Moraliteit is van belang om de interacties tussen mensen in onoverzichtelijk grote groepen te stroomlijnen. Voor een doorsneemens zouden groepen vanaf 150 personen ‘onoverzichtelijk’ worden, want dan kent hij niet meer iedereen persoonlijk.

Het moraliteitsgegeven was cruciaal voor het succes van de moderne mens. Eind vorig jaar opperde een archeoloog in Open Quaternary zelfs dat de verovering van de wereld door de prehistorische mens de jongste 100.000 jaar in de hand zou zijn gewerkt door dat moraliteitsbesef. Sommige mensen zouden het in hun groep zo zwaar verkorven hebben dat ze op de vlucht moesten voor represailles. Ze zouden bij hun vlucht veel verder, of naar veel moeilijker bereikbare gebieden getrokken zijn dan ze anders zouden hebben gedaan. Zo zou de moderne mens Aziatische rivierdelta’s als die van de Indus en de Ganges genomen hebben, en over zee Australië hebben bereikt.

Hoe krachtig cultuur en moraliteit in de loop van onze voorgeschiedenis ook werden, ze konden oprispingen van extreem geweld nooit voorkomen. In Proceedings of the National Academy of Sciences verscheen een studie van een 7000 jaar oud massagraf in wat nu Duitsland is. Daaruit bleek dat er toen tientallen mensen, inbegrepen kinderen, brutaal verminkt en vermoord waren. Het is overigens niet het enige massagraf uit die periode. De vraag is of het geweld uitgelokt was door hongersnood, door de noodzaak tot overleving. Het zou evengoed een uiting geweest kunnen zijn van een expansie van de ene bevolkingsgroep ten koste van de andere, zonder dat er iets over de betrokken groepen bekend is.

Wetenschappers worstelen in hun analysen met de moeilijke balans tussen onze neiging tot geweld enerzijds en die tot samenwerking anderzijds. Dat wordt mooi geïllustreerd door twee boeken die vorig jaar zijn verschenen. In A Talent for Friendship ontwikkelt een Amerikaans etnograaf het idee dat zogenaamd primitief levende stammen helemaal niet zo gewelddadig zijn als men ons lange tijd heeft doen geloven. Ze zouden integendeel systemen hanteren om vreemdelingen zo snel mogelijk als vrienden te leren aanvaarden, omdat het voordeliger kan zijn dan ze te belagen. Ze zouden zelfs ‘rituele slagvelden’ hebben om vijandschap in vriendschap om te kunnen zetten.

In het andere boek, Virtuous Violence, verdedigen twee Amerikanen, een antropoloog en een psycholoog, de verrassende stelling dat geweld vaak niet het gevolg is van een verminderd moreel besef, maar eerder omgekeerd: mensen gebruiken soms geweld omdat ze menen dat het op dat moment het beste is om te doen. Ze voelen zich niet zelden ‘moreel verplicht’ om gewelddadig te zijn. Controleverlies, een gebrek aan empathie of ontmenselijking van de slachtoffers zijn facetten die het gebruik van geweld vergemakkelijken, maar ze zijn er zelden de rechtstreekse aanleiding voor. Het punt is dat niet iedereen zijn moraliteitsbesef op dezelfde manier invult. Voor de ene zal het immoreel zijn om willekeurig slachtoffers te maken, voor de ander
e zal het moreel zijn om ongelovigen te straffen wier naties bombardementen op bloedsbroeders uitvoeren. Het is een utopie te denken dat je een set van menselijke waarden kunt samenstellen die door iedereen aanvaard wordt.

De verzachting van de zeden in de loop van onze geschiedenis, van onze evolutie weg van een chimpanseeachtig bestaan, wil dus niet zeggen dat we ooit in een geweldloze wereld zullen leven. De Holocaust en de slachtpartij van onder meer psychiatrische patiënten tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn recente voorbeelden van door morele en politieke inzichten geïnstigeerd grootschalig geweld. Slavernij moet een inherent onderdeel van onze landbouwmaatschappij geweest zijn – de eerste teksten waarin over slavernij gesproken wordt, zijn 4000 jaar oud. De befaamde Griekse filosoof Aristoteles vond slavernij gerechtvaardigd. Ondanks de officiële afschaffing van de slavenhandel zijn er nog altijd vormen van slavernij, onder meer in de context van kinderarbeid, prostitutie of huishoudhulp.

In haar zelfverklaarde kalifaat draait de Islamitische Staat de klok van de beschaving bewust honderden jaren terug, onder meer om het gebruik van seksslavinnen te verantwoorden. Fundamentalisme kan vandaag gezien worden als een weg naar wat je aspireert maar niet binnen bereik hebt. Er circuleert al een jaar of tien een profiel van de klassieke jihadterrorist als iemand die zich vernederd voelt, omdat hij niet dezelfde kansen krijgt als anderen. Hij neemt een nieuwe identiteit aan – hij ‘radicaliseert’ zeggen we nu – waardoor de rollen worden omgedraaid: opeens heeft hij de macht en zijn de anderen slachtoffers. Slimme jongens verkopen de jihad via sociale media als een avonturenkamp voor jongeren. Het geprefabriceerde heldendom belooft hen seksslavinnen, gehoorzame bruiden en geeft hen de toelating om te doden. Het spoort hen aan tot gewelddadig gedrag en levert een moreel kader om het te verantwoorden.

Een studie in het vakblad Risk Analysis concludeerde dat de doorsnee jihadterrorist ‘geen volledig rationele actor is die probeert concrete doelen te maximaliseren’, maar ‘een bijziende beslisser die onmiddellijke genoegdoening zoekt’. De rationaliteit is beperkt, de emoties kunnen hoog oplopen, zeker als ze aangestuurd worden door angst of woede. Een analyse van wat er op 13 november 2015 in de buurt van het voetbalstadion in Parijs gebeurde, toont haarscherp aan wat een catastrofe de drie zelfmoordterroristen er hadden kunnen veroorzaken als ze een beetje rationeler te werk waren gegaan.

Maar ook ‘normale’ mensen kunnen, net als terroristen, slachtoffer worden van het denken in termen van de eigen groep, een moderne variant van het biologische stammengevoel. Als we ons als groep kunnen afzetten tegen een andere groep, vallen gevoelens van empathie gemakkelijk weg, want je kunt onmogelijk sympathiseren met grote aantallen onbekenden. Mensen plegen makkelijker geweld in groep dan in hun eentje, onder meer omdat ze in een groep hun persoonlijke verantwoordelijkheid kunnen wegdrukken. Dat heeft onderzoek van de activiteit in welbepaalde zones van de hersenen duidelijk aangetoond. Onze hersenen dragen er dus niet altijd toe bij om tot een leefbare wereld te komen. Dat is ook hun zorg niet. Met onze cultuur zou het wel moeten lukken. Maar helaas is die niet altijd krachtig genoeg.