Daar stonden en zaten ze dan in groepjes genoeglijk met elkaar te praten, zijn gasten, ongeveer twintig in getal, en geen van de groepjes zonderde zich volledig van de rest af. Er werd over politiek gepraat, dat was tegenwoordig helaas onvermijdelijk. Jacques Lavendel gedroeg zich uiteraard het meest ongegeneerd. Breed en lui in de gemakkelijkste stoel gezeten, de ogen goedmoedig, gewiekst toegeknepen, hoorde hij spottend aan hoe Karl Theodor Hintze stond af te geven op de nationaal-socialistische beweging. Volgens de procuratiehouder waren het allemaal halvegaren en bedriegers. Jacques Lavendel schudde zijn wijze hoofd en sprak vermoeid maar geduldig met zijn altijd wat hese stem: ‘Mijn beste meneer Hintze, u moet ze niet te laag aanslaan. Het is juist de kracht van deze partij dat zij het verstand afwijst en inspeelt op de gevoelens. Er is heel wat intelligentie en wilskracht voor nodig om dat zo consequent door te voeren. Die lui hebben in de gaten wat er in hun klanten leeft. Het zijn goeie verkopers. Hun waar is slecht, maar het slaat aan. En geloof me, in het propaganda maken zijn ze first class.’