Column uit www.deredactie.be

door Johan Braeckmanfilosoof aan de Universiteit Gent.

Slechts weinigen ontsnapten de voorbije week aan het bericht over twee Britse mannen die bijzonder sterk op elkaar gelijken en die naast elkaar op het vliegtuig zaten, een vlucht van Londen Stansted naar Shannon, Ierland. Neil Douglas is 35 en ziet eruit als de tweelingbroer van Robert Stirling, ook 35. Beiden hebben een rossige baard, een gelijkaardig kapsel, vergelijkbare neus en oren, dezelfde lach en een eenzelfde gebit. Ze hadden elkaar nooit eerder ontmoet, maar wie hun foto ziet, vraagt zich onwillekeurig af of ze geen eeneiige tweeling zijnEr zijn honderden gevallen bekend van tweelingen die bij de geboorte werden gescheiden, meestal omdat hun moeder niet in staat was om twee baby’s tegelijk op te voeden. Vaak werd eentje dan weggeschonken en geadopteerd. In vele gevallen verzweeg men het bestaan van de broer of zus, maar het is niet ongewoon dat ze elkaar later per toeval ontmoeten, of via via van elkaars bestaan op de hoogte geraken. Voor psychologen en filosofen die geïnteresseerd zijn in de ontwikkeling van onze persoonlijkheid, van het relatieve belang daarin van genen, opvoeding, ouders en peer group en in de vraag of de vrije wil al dan niet bestaat, zijn eeneiige tweelingen die gescheiden zijn opgevoed bijzonder interessant studiemateriaal.

De overeenkomsten zijn vaak bijzonder opvallend, en niet enkel lichamelijk. Vaak hebben ze dezelfde muzikale en culinaire voorkeuren, eenzelfde job en vergelijkbare hobby’s, delen ze een vergelijkbaar gevoel voor humor, enzovoort. De gelijkenissen zijn soms beklemmend, omdat ze erop lijken te wijzen dat onze uniciteit, onze individualiteit en onze autonomie veeleer illusies zijn dan realiteit. We zijn nogal gehecht aan de gedachte dat we ons eigen leven regisseren. Als je dan op je veertigste je tweelingzus ontmoet, waarvan je niet wist dat ze bestond, en zowel haar uiterlijk als haar levensloop is een spiegelbeeld van jouw looks en biografie, dan lijkt het met die persoonlijke levensregie nogal tegen te vallen.

De ontmoeting op het vliegtuig tussen Douglas en Stirling, ook al zijn ze naar alle waarschijnlijkheid geen tweelingbroers, brengt ons eveneens in verwarring. Bij dergelijke gebeurtenissen is het niet zozeer onze identiteit die in vraag wordt gesteld, maar de betekenis, of zelfs het bestaan, van het toeval. Het is bijzonder lastig om helder over het toeval na te denken. Nogal wat mensen zijn er zelfs van overtuigd dat het toeval niet bestaat. Wat ze daar precies mee bedoelen, is evenwel minder duidelijk. Dat alles wat in het universum gebeurt volkomen gedetermineerd is? Gesteld dat dit waar is, en dat om het even welke gebeurtenis een oorzaak kent, wil dit zeggen dat er geen plaats meer is voor het toeval? Natuurlijk niet.

Als een meteoriet ergens neervalt op aarde, waarom zouden we zoiets geen toeval noemen? Toch volgen zowel de aarde als de meteoriet gedetermineerde paden. Er is evenwel niets dat zegt dat de aarde en de meteoriet met elkaar in botsing moesten komen, alsof er een plan achter de botsing schuilde, alsof het de bedoeling was dat de botsing zich zou voordoen.

Vroeger dacht men dat inslaande meteorieten een boodschap uit de hemel brachten, maar tegenwoordig beseft eenieder met enige astronomische kennis dat zo’n gebeurtenis geheel willekeurig is en dus geen informatie bevat. Maar wat als een meteoriet een huis treft nabij Parijs, en dat huis wordt bewoond door de familie Comette? Het gebeurde echt, in augustus 2011. Naar verluidt kwam slechts een vijftigtal meteorieten neer in Frankrijk in de voorbije vier eeuwen. Dat er dan eentje terechtkomt op het dak van een familie met de naam Comette, het lijkt veel te toevallig om echt toevallig te zijn.

En toch is het helemaal niet ongewoon dat dergelijke vreemde gebeurtenissen zich voordoen. Sterker, ze doen zich vrijwel voortdurend voor, en dat is precies wat we mogen verwachten vanuit het perspectief van de waarschijnlijkheidsrekening. Er zijn mensen die twee of meer keer de lotto winnen, die meerdere vliegtuigcrashes overleven, die hun buurman ontmoeten tijdens een vakantie aan de andere kant van de wereld, enzovoort.

Minder spectaculair, maar veelvuldig voorkomend zijn de momenten dat je aan iemand denkt, vlak voor die persoon je opbelt. Of, ietwat griezeliger, dat je van iemand droomt, om kort daarna te vernemen dat die persoon is overleden. Dit soort gebeurtenissen maakt ons bijgelovig, doen ons in telepathie en precognitie geloven en zet ook geleerden aan tot de ontwikkeling van nonsensicale opvattingen, zie bijvoorbeeld de psychoanalyticus Carl Gustav Jung of de Britse parapsycholoog Rupert Sheldrake. De eerste ontwikkelde een theorie over de “synchroniciteit” van gebeurtenissen, de laatste gelooft in het bestaan van “morfogenetische velden”. Beide opvattingen trachten een diepere betekenis te geven aan opvallende toevalligheden, zodanig dat het toevallige karakter ervan zou verdwijnen. Jungs noch Sheldrakes denkbeelden houden evenwel steek. In een wereld waarin zich voortdurend ontelbaar veel gebeurtenissen voordoen, is het nu eenmaal volkomen normaal dat zich zeer geregeld bizarre coïncidenties voltrekken.

Wiskundig is er niets vreemds aan de ontmoeting tussen Neil Douglas en Robert Stirling. Er zijn ongeveer honderdduizend vluchten per dag, goed voor een jaarlijks totaal van drie miljard passagiers. Dat is meer dan voldoende om zo nu en dan twee mensen, geheel toevallig, naast elkaar te laten belanden die bijzonder goed op elkaar lijken. Net zoals het geheel normaal is dat zo nu en dan iemand de lotto wint, ook al is de kans erop bijzonder klein vanuit het perspectief van elke individuele speler. De kans dat ikzelf naast een lookalike op het vliegtuig terecht kom is vrijwel nihil, maar dat het een paar, niet vooraf te specificeren, mensen zal overkomen is zeer waarschijnlijk.

Ikzelf zal zo goed als zeker de lottojackpot niet winnen, ook al speel ik levenslang wekelijks mee. Maar dat iemand hem binnen afzienbare tijd wint, is zo goed als zeker. Als we zeer grote aantallen in rekening mogen nemen, in het bijzonder bij meerdere gelegenheden, dan is het vrijwel onvermijdelijk dat gebeurtenissen die voor de menselijke psychologie zeer bizar zijn, zich toch zullen voordoen. Uiteraard geheel toevallig las ik recent een boek dat dit alles in heldere taal uitlegt: Het onwaarschijnlijkheidsprincipe van David Hand (Ambo/Anthos, 2014). Een aanrader voor wie niet bevangen wil worden door bijgeloof of pseudowetenschap telkens het toeval ons iets vreemds en ogenschijnlijk magisch laat ervaren.