Warm
was hij en zacht en nat en grenzeloos en zijn kussen
werden een golfstroom met zwemmende herten
en wadende paarden en hij bracht me naar plaatsen
waar het rookte en stoomde. Waar hele harems baadden
in saffraan.
 
                        “Maak geen raming en geen kaart.
                        Haal geen adem. Alles zal vanzelf gaan.”

Uit de grond kwam zijn stem.
Uit de stam, de bast, de opening.
Waar een aardegrot begon, een trap
van wortels, daar onder, daar beneden,
waar het leven ooit begon, waar groei begon
en waar we heen gaan als we gaan. Daar ja, daar beneden
kwam zijn stem vandaan.

Annemarie Estor