Maar hij trof me ook als het veeleisende soort volwassene wiens verantwoordelijkheidsgevoel zich vaak uitstrekt tot dingen waar hij niets mee te maken heeft. Aan zijn uiterlijk en manier van praten viel nauwelijks te constateren dat hij samen met mijn vader in een Newarkse huurkazerne was opgegroeid. Hij was een ingehouden, duidelijk gepolijster en trotser model dan mijn vader van het gebrekkig geschoolde achterbuurtkind dat zich vrijwel geheel dankzij een alerte, programmatische werkdrift uit de immigrantenarmoede van zijn ouders had opgewerkt. Ijver was voor deze mensen het enige middel van bestaan. Wat hun niet-joodse meerderen uitsloverij noemden, was meestal niet meer dan dat – de ijver die alles was.