Een collega vertelt over zijn kerstverlof.

Feest bij zijn schoonouders. Hij gaat een handje helpen. Ballen ophangen. Lichtjes aansteken. Slingers. Fake sneeuw.

Schoonmoeder is kribbig. Ze ziet zijn vrouw te weinig. Het is nog steeds haar dochter. Ze zijn welkom in de kerststal. Elke dag.

Haar andere schoonzoon viel onlangs weg uit de eindejaarsscène. Bruutzak. Volgens haar oudste dochter. Gescheiden wegen.

Ze gingen bouwen. De grond lag klaar. Sparen voor een kindje. Bedje gespreid. Maar de kerel gebruikt geweld. Zogezegd. Gedaan.

Collega kent tweede versie. Zijn schoonzus heeft een minnaar. Op haar werk. Man komt aan huis. Verkent haar bed. Etcetera.

Collega maakt gewag van het gerucht. De boel ontploft. Schoonmoeder geschoffeerd. Hij vliegt buiten. Beetje uithuilen bij zijn ouders.

Daar stromen ook tranen. Zijn vrouw is hem gevolgd. Niemand kan iemand troosten. Zijn oudste broer (33) meldt kanker. In de onderbuik.

Scenario met chemo. Te laat voor bestraling. De familieraad verloopt gedempt. Geen kerstmuziek. In zak en as. De feesttafel wordt afgezwakt.

Eén week later. Nieuwjaar klopt aan. Samen met zijn ander broer (31). Donderslag. Hij brengt zijn verse doodsgeschenk mee. Een copie van dezelfde kanker.

Tweemaal in de prijzen van het mogelijke einde gereden. Collega is cyclocrosser. Hij kent de wegen van het slijk. De modder die aan het leven kleeft.

Hij is een doorbijter. Zwijgt zich door zijn pijn. Om twee jonge broers die vechten in een net niet terminale strijd. De wedstrijd is morbide realistisch.

Collega zit stil te wezen op het werk. Met geschonden familie. Aan beide kanten. Hij is nog een beetje intact. Aan de buitenkant. Zijn hart verkankert.