En Bach ging dapper door, maar was nog maar een heel zwak stemmetje. En ik lag daar in mijn bed en was zo wonderlijk gestemd. Lichtrafels langs de dreigende kale stam voor mijn venster. Gedreun. En ik dacht: er kan hier ieder ogenblik een granaatscherf door dit venster komen. Dat is toch mogelijk. En ook is mogelijk, dat men veel pijn moet lijden. En toch voelde ik me zo diep vredig en dankbaar gestemd, daar in mijn bed. En aanvaardde, met een gevoel van volwassenheid en van deemoed, alle catastrofes en pijnen die nog over me zouden kunnen komen. En geloofde vast dat ik het leven tóch schoon zou blijven vinden, altijd, ondanks alles. Alle catastrofes komen voort uit onszelf. En waarom is er oorlog? Misschien omdat ik af en toe neiging heb om mijn medemensen af te snauwen. Omdat ik en mijn buurman en iedereen niet genoeg liefde in zich heeft. En men kan de oorlog en al zijn uitwassen bestrijden door in zichzelf, dagelijks, ieder ogenblik, die liefde te bevrijden en kans te geven om te leven. En ik geloof dat ik een mens nooit zal kunnen haten om datgene wat men zijn ‘slechtheid’ noemt, mezelf zal ik er om haten – haten is een te groot woord hier -, men kan niet relatief genoeg zijn in datgene wat men eist van anderen en niet absoluut genoeg in de eisen die men aan zichzelf stelt.