Ja, hoe was dat gisterenavond in mijn kleine slaapkamer? Ik was vroeg naar bed gegaan en vanuit mijn bed lag ik door mijn grote, open venster naar buiten te kijken. En het was weer net of het leven met al zijn geheimen vlak bij me was, of ik het aanraken kon. Ik had een gevoel of ik rustte tegen de naakte borst van het leven en haar zachte en regelmatige hartenklop hoorde. Ik lag in de naakte armen van het leven en het was er zo veilig en beschut. En ik dacht: wat is dit toch merkwaardig. Het is oorlog. Er zijn concentratiekampen. Kleine wreedheden stapelen zich op kleine wreedheden. Als ik door de straten ga, dan weet ik van vele huizen waar ik langskom: daar is een zoon in de gevangenis en daar is de vader gijzelaar en daar hebben ze een doodvonnis van een 18-jarige jongen te dragen. En deze straten en huizen liggen vlak om mijn eigen huis heen. Ik weet van de opgejaagdheid der mensen, ik weet van het vele menselijke leed, dat zich stapelt en stapelt, ik weet van de vervolgingen en onderdrukking en willekeur en machteloze haat en veel sadisme. ik weet het allemaal en blijf steeds oog in oog met ieder stukje werkelijkheid, dat zich aan me opdringt.
En toch – in een onbewaakt en aan mezelf overgelaten moment lig ik opeens tegen de blote borst van het leven en haar armen zijn zo zacht en zo beschuttend om me heen en hoe de klop van haar hart was kan ik nog niet eens beschrijven: zo langzaam en zo regelmatig en zo zacht, bijna gedempt, maar zo trouw, als nooit meer zullende ophouden en ook zo goed en zo barmhartig.
Dit is nu eenmaal mijn levensgevoel en ik geloof dat geen oorlog en welke zinneloze menselijke wreedheid ook daar verandering in kunnen brengen.