Het was een vreemde oorlog, die Kosovo-oorlog van 1999 (…)
In het zigeunerbuurtje Shanga belanden we bij de resten van een armoedig huis dat een voltreffer heeft gekregen. Een buurvrouw wil ons te woord staan, we mogen binnenkomen. Ze heet Dragica Dimic, ze is drieëntwintig, ze heeft twee kinderen en haar wereld bestaat uit een lekkend dak, een donkere kamer van drie bij vier, twee bruine luizige bedden, een houtfornuis en een kleine tv. Ze heeft niets dan zichzelf, haar intelligentie en een onvoorwaardelijke liefde voor haar kinderen en haar man. Het enige dat oplicht in het vertrek is een aangebroken witbrood en haar eigen gezicht.
‘Het was afgelopen juni,’ vertelt ze. ‘We stonden ’s avonds laat met de buren te praten, over het tuinhek. Ze zullen de raffinaderij wel weer te pakken nemen, zeiden we tegen elkaar. We hoorden de vliegtuigen komen, een fel licht. We gingen naar binnen. Toen opeens een geluid: tsss. We werden tegen de muur geworpen, alles schudde en scheurde. Nieuwe explosies. We gooiden ons op de kinderen, bedekten hen met ons lichaam. Daarna vlogen we het huis uit, alles was stof en rook. Ons zoontje zat onder het bloed. Water spoot uit de leidingen, elektriciteiskabels knetterden in het rond. Het veld in. Uit de verte hoorde ik de buurvrouw gillen. Het huis van de buren was geraakt, de buurman bloedde dood. Ik was zo bang, ik dacht: ze schieten vanuit de lucht met machinegeweren op ons. Ons huisje lag in puin. Het regende die hele week. We hebben het zelf weer zo’n beetje opgebouwd.’
We praten over haar leven, terwijl de kinderen tegen haar aan kruipen. ‘Ga je nog wel eens uit? Een verjaardag, of een bruiloft, of zoiets?’ vraagt Zelimir. ‘Ik ga soms met mijn vriendin hout zoeken in het bos, takken rapen. Dan zijn we een halve dag van huis. Dat is wel leuk altijd.’ Haar man werkt in de bouw, hij verdient net genoeg voor wat aardappelen, een paar kilo vet en een slof sigaretten. ‘Ik zeg het eerlijk: dit bestaan bevalt me, op voorwaarde dat er geen oorlog meer komt. Ik ben gelukkig dat ik en mijn kinderen weer samen kunnen slapen, zoals we vroeger sliepen, schrijf dat alsjeblief op.’