Later in de avond wandelen we door de smalle straten. De regen klettert, je wordt hier vanzelf melancholiek. Zo nu en dan duikt een wankelende zwarte man op, tollend van drank, drugs of ongeluk. De zee is overal.
Een groot deel van de volgende dag besteed ik aan de mooiste toeristische attractie die Lissabon te bieden heeft: tramlijn 28. De bestuurder kronkelt als een straatridder door de oude stad, rammelt met zijn rijhendel, grijpt de zilveren remzwengel als we steil naar beneden gaan, dan weer vuurt hij de kreunende elektromotor aan, omhoog. We kraken schuin een steeg in, als een olifant stampen we langs schoenlappers en confectiekelders, bellen rinkelen, manometers trillen, pompen ratelen, maar we overleven alle tijden.
Lissabon heeft een grote vervallen schoonheid, dezelfde schoonheid van sommige Oost-Europese hoofdsteden, maar zonder de intense oppoetsbeurt die daar het afgelopen decennium heeft plaatsgevonden.