Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw hebben diverse hoge Europese politici radicale antisemitische verklaringen afgelegd die overeenkomen met de Arabische en islamitische standpunten. In een openbare verklaring in 1982, vergeleek de Griekse socialistische eerste-minister Andreas Papandreou de Israëliërs met nazi’s.

Echter, geen enkele gewone Europese leider ging zo ver als de christen-democraat Giulio Andreotti, die vele malen premier was en later president van Italië. Hij verklaarde in Genève, tijdens een interparlementaire conferentie in 1984, zijn steun te geven voor de Iraakse motie van Saddam Hoessein, die zionisme gelijk stelde met racisme. Andreotti steunde de boycot tegen Israël en verdedigde het recht van de gewapende strijd voor de bevrijding van Palestina [dat is terrorisme].

Italië was toen het enige westerse land dat samen met het Sovjetblok voor deze motie stemde. Later kwam dit soort situaties steeds vaker voor. In april 2002, sprak Franco Cavalli tijdens een demonstratie van de Zwitsers-Palestijnse gemeenschap te Bern. Hij werd vervolgens de parlementaire leider van de Sociaal-Democratische Partij (SP), die deel uitmaakte van de Zwitserse regeringscoalitie. Hij beweerde dat Israël “zeer doelgericht massamoorden pleegde op een heel volk” en de “systematische uitroeiing van de Palestijnen” uitvoerde.

Was hij dan niet op de hoogte van het relatief hogere aantal Palestijnen dat werd afgeslacht door Syriërs, Libanezen, Jordaniërs en hun bloedige gevechten onderling, of was het door zijn antisemitisme dat hij die aantallen negeerde? Evenmin kon hij uitleggen waarom de Israëliërs zo onbekwaam en machteloos bleken in die zogenaamde ‘uitroeiing’ van de Palestijnen, sinds die steeds maar sterker en talrijker worden als nooit tevoren.

Hooggeplaatste leden van de Griekse Socialistische Partij gebruiken routinematig holocaust retoriek om de Israëlische militaire acties tegen Arabieren te beschrijven, zelfs wanneer zij van nature een defensief karakter dragen. In maart verwees de parlementaire woordvoerder in Athene, Apostolos Kaklamanis, andermaal naar de ‘genocide’ op de Palestijnen, vergetende dat geen enkel volk zoveel genociden kan ondergaan en toch overleven.

Jenny Tonge, een liberaal-democratisch parlementslid in het Verenigd Koninkrijk, verklaarde tijdens een meeting van de Campagne 2004 Solidariteit met Palestina, dat ze zou overwegen om ‘zelfmoord terrorist’ te worden, moest zij in de Palestijnse gebieden wonen. Maar in tegenstelling tot in andere gevallen, die meestal genegeerd werden, distantieerde haar partij zich deze keer van haar verklaring, en maakte duidelijk dat zij terrorisme niet wensen te vergoelijken.

Wat opnieuw de kwestie van de legitimiteit van Israël opwerpt, of zelfs van de ‘erkenning van haar bestaansrecht,’ dat in zich reeds de connotatie meedraagt van wantrouwen, onzekerheid, aarzeling, tijdelijkheid en remonstrantie, als ware het nog onder proeftijd, als een crimineel op erewoord, die nog constant heeft te bewijzen dat hij zijn vrijheid verdient.

Als Israël toegeeft, zich terugtrekt, in elkaar krimpt tot haar ‘natuurlijke grootte’ (zoals de Egyptenaren het zouden willen), gehoorzaamt, zichzelf wegvaagt, haar ‘schuld’ toegeeft, of zich meer zou wensen te gedragen als een oude dhimmi [=rechteloze niet-moslim in een land onder de sharia, vgl bv. met paria in Indië, nvdv], dan zou het beter voldoen aan de eisen der volkeren, dat dan misschien tijdelijk het lasteren zal opschorten en door de wereldopinie zal worden verwelkomd als vreedzaam, redelijk, gematigd en verzoenend.

Maar wanneer het tegen haar vijanden opstaat, haar rechten opeist, grondgebied, erfgoed, veiligheid, volk, manier van leven, en dat haar soevereiniteit zou worden gewaarborgd en gerespecteerd, dan steigert de wereld zich over haar arrogantie, aanmatigend gedrag, agressie, egoïsme, geest van rebellie, fanatisme, extremisme en veronachtzaming van anderen.

Wanneer diplomaten en wereldleiders het bestaansrecht van Israël erkennen (dank u), wordt dit dikwijls gezien als een speciale gunst en maakt sommige Joden gelukkig met de dagelijkse bevestiging van die gunst, die zij nooit beschouwd hebben als een zaak van natuurlijk recht.

De dhimmi geest die ze aldus bestendigen, bepaalt dat ze een dankbaar gedrag hebben aangenomen ten aanzien van zij die neerbuigend bevestigen wat anders een vanzelfsprekendheid zou zijn geweest. Dat is de reden waarom zestig jaar na de onafhankelijkheid de Joden in hun nationale volkslied de ‘hoop’ blijven bezingen op de verwezenlijking van de vrijheid in hun land. Ze kunnen eenvoudigweg nog altijd niet geloven dat ze dat doel al bereikt hebben.

Bekijk het even anders: een wereldleider of een van zijn ondergeschikten vertelt Israël dat het recht heeft om te bestaan, maar dat ze eerst het grondgebied moeten evacueren, zodat de Palestijnse vluchtelingen kunnen terugkeren naar hun vroegere woningen, dat zij een bepaald aantal van haar verdedigingsprincipes moeten opgeven, en aldus totaal afhankelijk worden van internationale garanties.

Dit betekent dat haar bestaansrecht afhankelijk zou worden van bepaalde voorwaarden, die in strijd zouden zijn met haar eigen belangen of haar overlevingskansen in een haar vijandige omgeving aanzienlijk zouden verminderen. Zo wordt enkel Israël, als enige tussen alle naties, gedwongen om de nodige voorbereidingen te nemen ten aanzien van haar eigen ondergang, als voorwaarde voor haar voorwaardelijke erkenning door anderen.

Dit houdt tegelijk ook in dat, als het land niet aan die voorwaarden zou voldoen, de toelating tot de grote familie der volkeren van de wereld op gelijk welk ogenblik opnieuw kan worden ingetrokken. Stel je voor dat iemand aan de Britten zou vertellen dat hun bestaansrecht enkel zou worden erkend op voorwaarde dat zij de Falkland Eilanden zouden teruggeven aan hun eigenaars, of aan de Amerikanen, de Canadezen en de Australiërs dat hun soevereiniteit slechts zou worden erkend, maar dan enkel op voorwaarde dat zij alle rechten die ze ontnomen hebben aan de oorspronkelijke bewoners van het land dat ze veroverd hebben?

Of dat de Japanners, Syriërs, Irakezen en Soedanezen slechts worden aanvaard wanneer zij hun minderheden zouden erkennen en op te houden met hen te vervolgen? Of dat het bestaansrecht van Iran, China en Egypte enkel zou erkend worden wanneer zij de democratie aanvaarden en/of ophouden met hun buren te bedreigen? Ondenkbaar?

Het Al Aqsa complex bouwden de moslims bewust bovenop de heiligste plaats van de Joden; als de Tempel al ooit kan heropgebouwd worden zou eerst de moskee moeten worden afgebroken<

Niet in het geval van Israël, hoewel het niet kan betrapt worden op overtredingen of onregelmatigheden. Neem als voorbeeld de kwestie Jeruzalem, de hoofdstad van Israël en het Joodse volk van de laatste 3.000 jaar.

In december 1995 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties met een overweldigende meerderheid een resolutie aan die, zoals ook de voorgaande jaren steeds het geval was, de geldigheid van de Israëlische wetten ontkent die bepalen dat het verenigd Jeruzalem de hoofdstad is van het moderne Israël. Die resolutie veroordeelde ook de ‘ver-Joodsing’ van Jeruzalem, net alsof iemand de Chinezen beschuldigt van het ‘ver-Chinezen’ van Peking of de Fransen van het ‘verfransen’ van Parijs, of Saoedi Arabië voor het islamiseren van Mekka.

Toen de Arabieren Oost-Jeruzalem domineerden, die zij nooit tot hun hoofdstad hebben gemaakt, hebben zij niet alleen getracht om de stad volledig te arabiseren, maar deden dat ook in het nadeel van de Joodse sites zoals de Tempelberg, de Olijfberg, de Joodse wijk, niemand die toen klaagde (behalve dan de Israëli’s, maar die tellen toch niet mee).

Echter, van zodra de Joden hun soevereiniteit weer hersteld hadden op de oude sites, zonder daarbij nauwelijks te raken aan het Al Aqsa complex dat de moslims bewust gebouwd hebben op de heiligste plaats van de Joden, dan begonnen luidop de kreten ‘ver-Joodsing’ en ‘bedreiging voor de wereldvrede’ te klinken.

Dus, wanneer de Verenigde Naties verklaren dat de Israëlische maatregelen wat hen betreft ‘van nul en generlei waarde’ zijn, kan men zich afvragen of de gerestaureerde Joodse wijk die door de Arabieren werd verwoest, in puin zou zijn gebleven of weer zou afgebroken worden nadat die was hersteld, of dat de herstellingen die gedaan werden op de begraafplaats van de Olijfberg, begraafplaats die nota bene door de Jordaniërs werd vernield en de grafstenen gebruikt om er een weg mee te plaveien, weer ongedaan moeten gemaakt worden en terug gebracht worden naar de situatie voor de ontheiliging had plaatsgevonden, om pas nadien weer in aanmerking te kunnen komen voor de bepalingen van deze resolutie.

In oktober 1996 heeft de Europese gemeenschap geëist dat Israël alle genomen maatregelen van restauratie en reconstructie moet herroepen en de dingen terugbrengen naar hun oorspronkelijke staat. Oorspronkelijk sinds wanneer? Als de grootsheid van Jeruzalem zou hersteld zijn naar de tijd toen de koningen David en Salomon nog leefden, dan had de Al Aqsa moskee onverbiddelijk moeten worden afgebroken om plaats te maken voor de heropbouw van de oorspronkelijke Joodse Tempel.

Of bedoelen zij misschien ‘met het terugbrengen naar de oorspronkelijke staat’ wel de latrines die de Jordaniërs hadden gebouwd op de plaatsen van de synagogen in het Oude Joodse Kwartier, die door hen werden verwoest en dat die terug moeten hersteld worden op de ruïnes van deze zorgvuldig gerestaureerde plaatsen?

De aanleiding van deze Europese eisen was de heropening van een oude tunnel (afbeelding links), die 2.400 jaar teruggaat in de geschiedenis naar de tijd van de Joodse Hasmonietische Dynastie, lang voordat er sprake was van Europa, Christendom, Islam, Arabieren of Palestijnen. En omdat de moslim Palestijnen die de heilige Joodse Tempelberg hadden opgeslokt, beweerden dat de tunnel hun heilige plaatsen bedreigden, die eeuwen geleden gebouwd werden op de ruïnes van de Joodse Tempel uit de oudheid, eisten de Europeanen dat Israël deze tunnel terug zou sluiten.

Dat alles vond plaats onder de voortdurende Palestijnse dreiging met geweld als Israël niet zou voldoen aan hun eisen. Wie van deze nieuwe Europese naties zou ooit hebben gedoogd dat een situatie die betrekking heeft op het recht tot het hebben van een erfgoed in het verleden, ooit in twijfel zou worden getrokken?

Jeruzalem is slechts een voorbeeld. Wat op het spel staat is het zelf toegeëigende recht van de westerse landen aan welke gedragsnorm Israël zich heeft te houden en zich aanmatigt op te treden als zelf-benoemde opperste scheidsrechter over dat gedrag. Precies zoals de gemiddelde Joden worden verdacht en beschuldigd totdat hun onschuld bewezen wordt, hetzelfde geldt dus voor de Joodse staat.

Het is in die zin dat de Joodse staat geworden is tot de Jood tussen de staten. Decennia lang namen de meeste landen het recht om Israël ‘de Joodse staat’ of de ‘Tel Aviv-regering’ te noemen; waarbij het haar in de geest een gelijkaardige legitimiteit toekende zoals aan de ‘Vichy Regering’; zij formuleerden hun aanmerkingen en stuurden hun vertegenwoordigers naar dat niet-bestaande adres; de internationale media verzonden hun verslagen vanuit Tel Aviv, terwijl de foto’s die ze toonden vaak afkomstig waren uit Jeruzalem, de feitelijke zetel van de regering van Israël.

Dat alles om te voorkomen dat Jeruzalem zou worden erkend als de werkelijke hoofdstad van Israël, die ouder is dan hun eigen respectievelijke hoofdsteden, zoals het gereconstitueerde centrum van het hedendaagse moderne Israël. Zo algemeen verspreid is die fictie dat veel mensen nog altijd denken dat Tel Aviv de hoofdstad is van Israël en niet Jeruzalem. Welke andere landen in de wereld zouden aan dergelijke behandeling toegeven of de legitimiteit van de keuze van hun hoofdstad die stelselmatig wordt betwist of ontkend, willen of kunnen aanvaarden?

Deze overdreven kritische blik op de Joden in de geschiedenis heeft zich op de een of andere manier ook afgezet op Israël en de Arabieren en moslims direct geholpen in hun verwerping van Israël, alles als het ware op één hoop gegooid. De overdreven drang en dwangmatige abnormale behoefte om verslag uit te brengen over ‘de fouten van Israël’, voert al decennialang regimenten verslaggevers en correspondenten naar Tel Aviv (en naar Jeruzalem), meer dan naar gelijk welke andere hoofdstad ter wereld, behoudens dan Washington, DC.

En al deze journalisten willen perse hun aanwezigheid in Jeruzalem verrechtvaardigen (zogezegd Tel Aviv) en hunkeren naar nieuws om hun gretige media te voederen. Aldus kan de meest absurde onzin het nieuws halen en het onbenulligste voorval plots ‘geschiedenis’ worden. Zo werden er als voorbeeld omtrent de verslaggeving over de Intifada, artikelen geschreven over het soort hout dat werd gebruikt voor de vervaardiging van de wapenstokken (matrakken) die door de politie bij de ordehandhaving worden gebruikt, alsook de ateliers waar ze werden gemaakt. Ook zien we dat saaie en repetitieve details, waar elders nooit aandacht wordt aan besteed, hun weg vinden naar de internationale media.

De natuur van de ‘Joodse’ matrak, die het leed veroorzaakte voor de Palestijnen en ook de Joodse reputatie heeft aangetast, was slechts een symptoom. Niemand heeft ooit de matrakken gecontroleerd die de Britse politie gebruikte in Noord-Ierland, noch de matrakken die de Franse politie gebruikte bij het bedwingen van gewelddadige rellen in de sloppenwijken van Parijs.

Maar een Joodse matrak verdient aan een nauwkeurig onderzoek te worden onderworpen. Palestijnse kinderen en adolescenten kunnen molotov cocktails gooien naar de Israëlische politie, waarbij regelmatig doden en gewonden vallen of agenten verminkt worden, maar dat zijn ‘slechts kinderen’ die moedig opstaan tegen hun onderdrukkers; maar onderdrukt worden door de politie die de geduchte Joodse matrak hanteren, dat is een andere zaak, want de Joden hebben zich te onderwerpen aan een speciale gedragsnorm, in tegenstelling tot alle anderen.

Een Palestijnse woordvoerder maakte eens de volgende opmerking: “Wij zij zo fortuinlijk dat onze vijanden de Israëlis zijn. Als het Senegalezen waren geweest, wie zou er dan nog aandacht aan ons hebben besteed?

Wijlen Pater Marcel Dubois, hoofd van de Dominicanen orde in Jeruzalem, maakte een gelijkaardige opmerking: “Moesten de bezette gebieden onder Margaret Thatcher’s verantwoordelijkheid zijn gevallen, zou de Intifada hooguit drie dagen hebben geduurd en zou er nooit nog iemand over gesproken hebben.

Beide verklaringen werden bevestigd door Thomas Friedman van de New York Times, een voormalig lid van de buitenlandse pers in Jeruzalem, die dezelfde waarneming in bijna identieke bewoordingen herhaalde: “De Palestijnen hebben het geluk dat het met de Israëlische Joden is met wie ze in conflict zijn.” (“the great luck of the Palestinians is that they are in a state of conflict with Israeli Jews…“)

 

Een reactie achterlaten