Het was de diepe depressie als gevolg van de acht dagen opgeslotenheid in tractie – en van de gedachte voorlopig af te wachten – die hem naar de psycholanalyticus deed hollen. Maar ze konden helemaal niet met mekaar overweg. Hij sprak van de aantrekkingkskracht van ziekte, de voordelen van een kwaal, hij vertelde Zuckerman over het psychisch profijt dat de patient ervan had. Zuckerman gaf toe dat er in dergelijke gevallen best sprake kon zijn van aanzienlijke voordelen, maar wat hemzelf betrof, hij vond ziek zijn verschrikkelijk: geen enkel profijt kon zijn invaliderende lichamelijke pijn goedmaken. De ‘secundaire voordelen’ die de analytricus onderkende wogen in de verste verte niet op tegen het primaire nadeel. Maar misschien, suggereerde de analyticus, was de Zuckerman die er profijt van trok niet de ik die hij als zichzelf zag maar het onuitroeibare kind, de boetende boeteling, de schuldige paria – misschien wel de berouwvolle zoon van de dode ouders.