Uit Knack dd. 03 februari 2016 door Peter CASTEELS

Veel mensen gunnen het zichzelf niet om zelfs maar een half dagje even onderuit te zakken. Helemaal nietsdoen is nog altijd taboe. ‘De godsdienst achtervolgt ons nog altijd.’

Waarom kleuren mensen kleurplaten voor volwassenen in? Het is een vraag die ons blijft fascineren. Noem het nuttigheidsdwang. Niemand kan hen verwijten dat ze nietsdoen, terwijl ze even hun hoofd proberen leeg te maken. Dat kun je ook doen door een halve dag in de zetel te hangen of in de tuin onder een parasol te lezen, maar dat geeft meteen de indruk dat je niets beters te doen hebt.

Nietsdoen werkt nochtans bevrijdend, of in ieder geval rustgevend: het doet goed om je hersenen en zintuigen even in stiltemodus te brengen in het midden van de dag. Er bestaan al langer cursussen voor drukbezette medemensen om te ontstressen, maar ondertussen zijn het niet meer alleen topmanagers die op zoek zijn naar rustmomenten. Onze dagen vliegen voorbij zonder dat we even op pauze kunnen klikken. Of dat door een gejaagde carrière komt, of omdat we onze agenda vol plannen uit angst voor lege momenten, maakt niet veel uit. Het gevolg is altijd: stress. Terwijl politici meer mensen langer aan het werk willen krijgen, liggen de boekenwinkels vol zelfhulpboeken zoals Nietsdoen – een Levenskunst, Het nieuwe nietsdoen, De kunst van het nietsdoen en Liever lui.

Onlangs gaf de Nederlandse professor Christoph Lüthy een workshop over nietsdoen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Het was een inslaand succes. Voor zijn academische onderzoek bestudeert hij doorgaans de geschiedenis van de filosofie en de natuurwetenschappen. Nietsdoen is niet zijn specialiteit – wie durft dat wel hardop te zeggen? –, maar het onderwerp fascineert hem. ‘We zijn de voorbije decennia minder en minder gaan nietsdoen’, zegt Lüthy. ‘De pauzemomenten tijdens de dag zijn verminderd en het leven is versneld. Tien jaar geleden zat iedereen nog te kletsen in het station. Nu werken mensen gewoon door als ze op de trein staan te wachten. We hebben ons leven veel strakker georganiseerd. En als er verveling dreigt, zijn er nog altijd de sociale media op onze smartphone.’ En toch is het iets van alle tijden. Lüthy: ‘De Franse filosoof Blaise Pascal had het er in de zeventiende eeuw al over. Mensen die aan het werk zijn, willen liever nietsdoen. Maar zodra iemand nietsdoet, wil hij graag zo snel mogelijk ergens aan beginnen. De leegte moet meteen worden ingevuld.’

Het succes van zijn workshop verbaasde Lüthy niet. Er kwamen lang niet alleen studenten naartoe. ‘De lezing was in vijf uur tijd uitverkocht’, zegt hij. ‘Wat opviel, is dat iedereen een andere invulling geeft aan nietsdoen. Het komt erop neer dat mensen tijdens zulke luie momenten gewoon willen doen wat ze graag doen zonder dat ze ergens toe verplicht worden. De ene loopt een marathon, de andere mediteert zwijgend op een matje, maar er zijn weinig mensen die echt helemaal nietsdoen.’

Is nietsdoen misschien het allerlaatste taboe? Als hoofdzonde heeft luiheid een eeuwenlange geschiedenis. Lüthy: ‘Luiheid heette oorspronkelijk acedia. Dat was in de middeleeuwen een aandoening bij monniken of kluizenaars die niet stil konden blijven tijdens het bidden en de meditatie. Ze liepen dan maar heen en weer, en vonden de spirituele rust niet die ze nodig hadden. Dat werd in die tijd gezien als een lichamelijke zonde. Pas daarna is daar pigritia – letterlijk ‘luiheid’ – als hoofdzonde uit voortgekomen.’ De protestantse moraal had het tegenovergestelde oordeel over monniken. Monniken zaten de hele dag binnen te lezen en te bidden, en dat vonden protestanten geen voorbeeld van een vruchtbaar leven. Zij vonden dat er gewerkt moest worden. ‘Maar nu God verdwenen is, hangt die protestantse moraal en werkethiek nog altijd over onze daginvulling’, zegt Lüthy. ‘We hebben nog altijd het idee dat we de tijd die we hebben gekregen – van God of de natuur – niet mogen verspillen.’ Daarom durven maar weinig mensen het aan om af en toe de boel echt de boel te laten. Zonde, eigenlijk.