Vervolg artikel Knack van 5 augustus 2015 – door Christophe Barbiet en Philippe Coste.

Kan het Westen hier iets verweten worden?

RUSHDIE: De IS wil de kunstmatige koloniale grenzen uitwissen en staten als Irak, waarvan de verschillende bevolkingsgroepen alleen maar door de brutale heerschappij van een tiran bij elkaar werden gehouden, vernietigen. Natuurlijk heeft het bijzonder slecht uitgedachte avontuur van George W. Bush bijgedragen aan de huidige situatie. De grote historische fout waarvoor we nu de prijs betalen, blijft de westerse steun voor de Saudische dynastie. Het wahabisme was vroeger niet meer dan een piepkleine sekte met bijzonder weinig invloed. De uitzonderlijke rijkdom afkomstig van de olie-uitvoer heeft de Saudi’s in staat gesteld hun visie op de islam generatieslang uit te dragen over de hele wereld. Vandaar dat deze orthodoxe vorm van de islam vandaag zo wijdverspreid is. Als ik zie hoe de Amerikaanse president zijn bezoek aan de Taj Mahal onderbreekt om samen met de andere westerse leiders de dood van de Saudische prins te gaan herdenken, wil ik er toch op wijzen dat deze mensen onze vrienden niet zijn. Zij zijn een bron van venijn.

Loopt er een rechtstreekse lijn van de fatwa van 1989 naar het huidige extremisme?

RUSHDIE: In mijn memoires heb ik geschreven dat de affaire rond De duivelsverzen de openingsnoot was van dit muziekstuk. En dat we vandaag naar een symphonie macabre aan het luisteren zijn. Het doet me ook aan Hitchcocks The Birds denken. Wanneer een vogel op een vensterbank komt zitten, acht niemand hem een blik waardig. Maar wanneer de hemel vol vogels zit en ze beginnen aan te vallen, herinnert men zich plots die eerste vogel, en ziet men er een voorbode in. Op 11 september 2001 was ik in de Verenigde Staten. De dag na de aanslagen kreeg ik van een aantal intellectuelen te horen dat ze eindelijk begrepen wat er me in 1989 was overkomen. Omdat ze het nu zelf meemaakten. Ach zo, dacht ik, blijkbaar was er een aanslag van deze omvang nodig om hun ogen te openen.

Niemand zag het aankomen?

RUSHDIE: In 1989 heeft men geprobeerd hetgeen me overkwam weg te redeneren. Het was iets uitzonderlijks, zei men, en men weigerde er iets symptomatisch in te zien. Mijn verdedigers schreven dat nog nooit een schrijver op een dergelijke wijze was behandeld en dat ik dus alle mogelijke steun verdiende. Mijn tegenstanders zeiden dat mijn boek zo verwerpelijk was dat het niet de moeite was het te verdedigen op grond van het recht op vrije meningsuiting. Beide zijden beschouwden mijn zaak dus als bijzonder. Het zij zo. Misschien is het waar dat nooit eerder een westerse schrijver mijn lot had ondergaan. Maar auteurs die actief waren in Iran, Turkije, Libië, Pakistan, Nigeria, Saoedi-Arabië of Egypte – denken we maar aan Naguib Mahfouz – wisten heel goed wat me overkwam. Deze krachten bekritiseren heeft dus niets te maken met het bekritiseren van de islam. Door te zwijgen betonen we de moslims echt geen dienst.

We hebben het tot nu toe alleen nog maar over de jihad gehad en niet over de schrijver Rushdie.

RUSHDIE: Omdat de zaak-Charlie Hebdo daar aanleiding toe gaf. In feite vind ik het niet leuk over dergelijke onderwerpen te moeten praten en onderscheid te moeten maken tussen de goeden en de slechten. Ik ben geen politiek analist, maar wel een romancier die de verbeelding voorop plaatst. De duivelsverzen hebben het beeld dat men van mij als kunstenaar heeft grondig veranderd. Opeens was ik een autoriteit wanneer het op vragen over de islam aankwam, terwijl ik mezelf – afgezien van die korte passage in die roman – nooit heb beschouwd als een religieus schrijver. Ik ben opgegroeid in een niet-praktiserend gezin. Toen mijn ouders trouwden, leefden ze nog in Delhi. Daar komt de familie van mijn vader oorspronkelijk vandaan. Na de opdeling van India besloten ze, net zoals honderd miljoen andere moslims, om niet naar Pakistan te vertrekken. Ze voelden zich immers eerst en vooral Indiër, en dan pas moslim. Ze zijn uiteindelijk toch uit Delhi weggetrokken omdat de spanning tussen de verschillende gemeenschappen er te groot werd. In Bombay vonden ze verdraagzaamheid en een harmonie waaraan ik idyllische herinneringen koester.

Tegenwoordig is het zeldzaam dat een bekende moslim zich zo openlijk seculier verklaart.

RUSHDIE: Voor mijn generatie was het nochtans normaal, en zeker tijdens de jaren 1960 en 1970. Heel wat steden, waaronder Beiroet, Teheran en Damascus, vandaag getekend door conflicten, waren toen open, ontwikkeld en multicultureel. Ik heb deze steden steeds geslotener zien worden. Het enige sprankeltje optimisme dat ik heb, is dat wanneer een dergelijke verandering zich in het leven van een man kan voordoen, zij wellicht ook weer ongedaan gemaakt kan worden tijdens een dergelijke kleine tijdspanne.

Ziet u dat echt gebeuren?

RUSHDIE: Ik ben niet zo gegrepen door het marxisme, maar in wat Gramsci zei zit wel iets, dat we nood hebben aan een pessimisme van de geest en een optimisme van de wil. Wie had een jaar voor de ineenstorting van het communisme geloofd dat dit systeem op zijn laatste beentjes liep? Hitler was niet onoverwinnelijk, ook al waren er grote offers nodig om hem te verslaan. Ik heb geschiedenis gestudeerd en ik heb toen ontdekt hoezeer je door die geschiedenis verrast kunt worden. Niets is vanzelfsprekend en alles kan in een mum van tijd veranderen. Wijsheid is meer dan optimistisch of pessimistisch zijn. De werkelijk wijze overschouwt, weet wat zijn waarden zijn en doet o
p dat vlak geen toegevingen. Omdat die cultuur van de vrijheid niet makkelijk te verslaan is. De Fransen beseffen dat goed, want zij hebben er veel aan bijgedragen. Zonder de verlichtingsfilosofen was er geen sprake geweest van Thomas Paine, de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring of het Vrijheidsbeeld in de haven van New York.

Is het aan de schrijver om de toorts van de vrijheid hoog te houden?

RUSHDIE: Ik weet niet welke rol de schrijver heeft en ik behoor niet tot degenen die er hem een willen toekennen. Ik hou niet van boeken die prediken of kunstwerken die een boodschap uitdragen. Het doel van de kunst gaat veel dieper. Saul Bellow zei ooit dat kunst over de wortels van de menselijke natuur gaat. Het is onze rol na te gaan wat het betekent mens te zijn, als individu en als gemeenschap en hoe we kunnen overleven op onze planeet.