Toen de ouderdom bezit nam van zijn eens infantiele hersenen, deed hij, als oefening in zelfbewustzijn, af en toe pogingen zich zijn toestand voor de geest te halen zoals hij volgens de wetenschap was. Dan keek hij naar de halvemaan en probeerde hem niet te zien als de godin Diana of als een plakplaatje uit een stripboek maar als een hemellichaam dat in de lege ruimte hing, met een verlichte kant die onfeilbaar aangaf waar de zon scheen vanaf de andere kant van de enorme ronde massa die de aarde heette. Hij probeerde zich het oppervlak onder zijn voeten voor te stellen als gewelfd, en terugdraaiend naar de zonsopgang. Met een nog grotere inspanning probeerde hij zich bij benadering een voorstelling te maken van de feitelijke uitgestrektheid van de lege ruimte, waarin elke ster lichtjaren van de volgende verwijderd was, en van het absolute vacuüm van de interstellaire ruimte die virtuele deeltjes bevatte die op een of andere manier een energie genereerden die het omgekeerde was van de zwaartekracht, en die sterren en melkwegstelsels sneller en sneller uit elkaar dreef, tot het universum voor zichzelf onzichtbaar werd, koud en donker voor eeuwig en altijd, amen. Hij probeerde zich het organische leven voor te stellen zoals Darwin en zijn volgelingen het beschreven hadden, niet als een ladder van zijn die opklom naar steeds complexere en meer spirituele vormen, maar als een drassige uitgestrektheid, een diffuse soep van onverschillige genen wier simpele bestaan, in wat voor laag en grotesk en moordlustig en parasitair wezen dan ook, zorg droeg voor het voortbestaan van die wezens, zonder het minste spoor van enige zin of aspiratie.