In de kerk, waar hij en vier dames die hij vergezelde een plekje vonden op een bank achterin, verwonderde Dan zich over het dier de mens: als honden komen we terugkruipen om de hand te likken van een God die, als Hij al bestaat, ons net een gemene trap heeft gegeven. Hoe harder Hij trapt, des te hartstochtelijker krimpen we ineen en kruipen we naar Hem toe om zijn hand te likken.