Het lawaai van een luchtalarmsirene, naargeestig en schijnbaar voortkomend uit pijn, alsof alle misère en besluiteloosheid van de stad een stem had gekregen, legde haar het zwijgen op. In verder weg gelegen buurten begonnen ook sirènes te loeien, totdat de donkere lucht vervuld was van hun lawaai. ‘Ik zal je nog wat te drinken geven voor ik de lichten uitdoe,’ zei Joan en pakte zijn glas. Ze bracht hem de drankjes en deed de lichten uit. Ze liepen naar de ramen en keken hoe de stad donker werd, als kinderen die naar een onweer kijken. Alle lichten van de buurt gingen uit, op één na. De luchtbeschermingshoofden bliezen al op hun fluitjes. In een tuin in de verte klonk een schorre gil van woede. ‘Doe dat licht uit, vuile fascisten!’ krijste een vrouw. ‘Doe dat licht uit Duitse nazifascisten! Doe dat licht uit. Doe dat licht uit.’ Het laatste licht ging uit. Ze liepen weg van het raam en gingen in de lichtloze kamer zitten.
Joan begon in het donker over haar voormalige geliefden te praten en uit haar woorden maakte Jack op dat het hun allemaal slecht was vergaan.