‘Kan je hysterisch gekrijs weerstaan als het zover mocht komen? Kan je wanhopige smeekbeden weerstaan? Kan je je gezicht afwenden wanneer iemand je radeloos bidt en smeekt om iets wat ze van je wil en niet van je krijgt? Heb je de kracht die híervoor nodig is? Want je hebt ook een geweten. Een geweten waarop ik trots ben dat je het hebt, maar een geweten dat ook je vijand kan zijn. Je hebt een geweten en je hebt mededogen en je hebt ook zachtheid in je – dus zeg eens, weet je hoe je het soort dingen moet doen die misschien van je gevergd worden bij dit meisje? Want aan de zwakte van anderen kan je net zo goed te gronde gaan als aan hun kracht. Zwakke mensen zijn niet onschadelijk. Hun zwakte is hun kracht.’