Uit ‘Waarover men niet spreekt’ door Wim Van Rooy
Alleen een zekere volkse sluwheid kan er soms voor zorgen dat het plebejische zélf een element van emancipatie én van aantrekking bij de beter gesitueerden kan worden, bij hen die het exotische ervan integreren in hun postmoderne habitus. Het leven van Hugo Claus is daarvan een mooi voorbeeld. Hij slaagde er immers in die volkse sluwheid zodanig te transcenderen dat het de bon ton werd zich aan de voeten van de mythomane meester neer te vleien, zich te schurken tegen zijn brede literaire rug – om er vaak zelf beter van te worden en om ermee te koketteren, waarbij uiteindelijk iedereen er narcistisch beter van werd en iedereen aan wederzijds huwelijksbedrog deed. Op den duur deden zelfs politici alsof ze Claus lazen. Deze kameleon was een commerçant, zoals zijn aangenomen zoon, de nv Tom Lanoye, het uitslovertje annex ondernemer, die met zijn schurend Sint-Niklaas’ accent en met zijn chagrijnige obsessie voor wat achter de façade van de Vlaamse burger schuilgaat de goegemeente in zijn kartonnen dozen inpakt, tegelijk blijk gevend van diezelfde sluwheid die met wat boertigheid wordt opgeleukt. Achter die façade echter gaat alleen de eigen zelfvoldane geest vol linkse clichés schuil, de naargeestige moralist Tom Lanoye, slechts embedded in de eigen grey cells en de eigen illusies, hoe kosmopoliet hij zich ook moge voordoen.
Claus en Lanoye zijn echter zélf de incarnatie van de menselijke bedrijvigheid die ze heftig aanklagen in hun romans: de gewiekste verkoper van volvette Edammer. In die dubbelzinnigheid schuilt blijkbaar hun aantrekkingskracht, maar kosmopoliet zijn ze niet. De één is de grote ontwijker die geen enkel engagement aangaat, maar er toch bij de linkse bobo’s en salonsocialisten mee wegkomt; de ander is modieus grofgebekt en meent de Vlaamse ziel ‘gedissecteerd’ te hebben, en daar is veel bloed aan te pas gekomen. Lanoye beoefent de literaire recyclage van de ‘pensée unique’, en ook al kwelt hij de Vlaamse kleinburgerlijke politiek, toch is die masochistisch genoeg om voor Lanoyes hoon te buigen. Zijn helle en brutale arrogantie kunnen zijn tegenstanders zich nooit veroorloven. Als die immers, om ook eens een stem te krijgen, scherp uit de hoek komen, zorgen de ethici van de gehaakte kleedjes en de zelfmanifesteerders er wel voor dat de argumenten niet gehoord worden en dat men het nog alleen over de toon heeft – de toon, misschien is die zelfs wel fascistisch omdat hij luid en hel is! Het is significant dat Lanoye, altijd goed voor een masochistische sneer naar oude, maar vooral (blanke) westerlingen, niet protesteert wanneer hij genomineerd wordt voor de AKO Literatuurprijs en er op die lijst slechts oude witte mannen staan, wat literair criticus van de NRC Arjen Fortuin het beeld ingaf van ‘oudewittemannendom’. Tom Lanoye die als een postmoderne Pavlovhond, in zijn geval een chihuahua, het altijd kwijlend, zeurend en neurotisch heeft over de verzuring, is er zelf het embleem van, want wat hij ook zegt met de verbitterde lijzigheid die zijn handelsmerk is: het is altijd larmoyant gezeur en kritiek op de eigen samenleving, waarin hij als opperkliemer en Cerberus van het politiek correcte denken overal racisme en fascisme ontwaart. Als het echter pecunnia opbrengt, is er voor de burgerprovinciaal Lanoye natuurlijk geen sprake van het domme cliché van oude witte mannen. Misschien echter – stel je voor – wordt ondertussen wel een of andere allochtoonse schrijver ritueelsgewijs gediscrimineerd … Ook voor Lanoye stinkt geld niet, zelfs niet als het van het Vlaamse burgerdom komt waarop hij zo gebeten is.