‘We zijn vergeten dat we zelf de woordvoerders van onze waarden moeten zijn’ (uit Knack digitaal van 26 juli 2016)
Hoe staat het met ‘ons wervend verhaal’, vraagt Leo Neels van Itinera zich af. Leo Neels is docent Mediarecht aan de K.U. Leuven en UAntwerpen en algemeen directeur van de denktank Itinera
Mensen zijn verschillend, doch de boodschap van universele mensenrechten is dat we uitgaan van de individuele waardigheid van élke mens – ongeacht verschillen in herkomst, ethnische kenmerken, huidskleur, geslacht, religie etc. Die verschillen zijn er en we behandelen al die verschillende mensen toch op dezelfde voet. Die boodschap vindt haar grondslag bij moedige en tegendraadse denkers die traditie en machtskaders in vraag stelden en overstegen, vanaf de 17de en 18de eeuw. De Franse en Amerikaanse Revolutie verzilverden dat denken in “liberté, égalité, fraternité” of nog: “government by the people, of the people and for the people”.
Die rechten kunnen maar gerespecteerd worden in democratische rechtsstaten. Daarin rust macht niet op erfelijkheid noch op religieuze inspiratie: macht is tijdelijk en rust op een legitiem verworven mandaat van kiezers, van het brede publiek of van het volk. Ze eindigt na kort verloop van tijd en het volk is dan terug aan het woord. Het is een idyllisch beeld, maar een dat werkt. Het werkt met horten en stoten, met vallen en opstaan. Deze regimes, met fundamentele rechten en recurrente verkiezingen, konden veel veranderingen verwerken. Van een zeer elitair kiesstelsel naar brede democratisering, door de sociale omwentelingen van vroeg-industrieel kapitalisme naar de moderne economie, en van de nachtwakersstaat naar de verzorgingsstaat.
Die evoluties gingen niet vanzelf, waren omstreden en kenden veel verzet. In de regel werden ze verbaal bevochten, met debat en tegenspraak, met woord en wederwoord. Hoog oplaaiende emoties werden omgezet in rationeel debat. Moord en brand zijn dan geen deel meer van de moderniteit, noch verklikking, willekeurige gevangenzetting en standrechtelijke executie. Het fundamenteel maatschappelijk meningsverschil is georganiseerd, verloopt op basis van argumenten, redelijk en bij voorkeur ook hoffelijk.
Die verworvenheden lijken banaal, en zo hebben we ze ook behandeld. We kenden er de voordelen van, benoemden ze niet meer en gingen ze, langzaam maar zeker, als voor eeuwig beschouwen. Dat is de zwakheid van de moderniteit, de valse rust van haar verworvenheid, de illusie dat dit alles makkelijk is en definitief. Niets is minder waar.
Internationaal hebben we na 1945 een belangrijke periode gekend van verdragsrechtelijke verankering van universele mensenrechten en van de beginselen van de moderniteit. De Europese Unie en de Raad van Europa werden, met de Verenigde Naties, machines tot proliferatie van dit universeel aangenomen acquis. Die supranationale structuren zouden dat ten eeuwigen dage en op wereldschaal verankeren. In belangrijke mate en gedurende enige tijd is dat redelijk gelukt, maar de internationale gremia werden ook praatbarakken of bureaucratische lasagnelagen boven hun lidstaten. Zo verwijzen nationale politici graag naar “Europa” als de boeman, eerder dan het rationeel debat met hun burgers voort te zetten. Langzaam maar zeker zijn burgers gedesoriënteerd in de veelheid van bestuurslagen en de complexiteit van regels. “Door, van en voor het volk” vergde steeds meer vertalers, experten, rechtsgeleerden en in weerwil van vele goede bedoelingen verdampte de herkenbaarheid van legitimiteit, het comfort van goed bestuur, de vertrouwdheid van het volk met “zijn” bestuurders… en ook het maatschappelijk vertrouwen.
Wereldwijd is nochtans aangetoond dat landen die deze waarden erkennen en die instituties hebben die hierop rusten, het beter doen. Zij kennen grote stabiliteit die waardencreatie door ondernemingen toelaat, daar ontstaat welvaart en welvaartsdeling die moderne samenlevingen ondersteunt. Maar hun aantal slinkt: minder dan 900 miljoen van de meer dan 7 miljard aardbewoners leeft in zulke staat. Een meerderheid van landen kent geen behoorlijke democratische instituties, doch eerder machtswellust van leiders die zich plots geroepen voelen, al dan niet met een religieuze inspiratie. Willekeur, brandmerken van individuen omwille van hun persoonlijke kenmerken, einde van menings- en expressievrijheid.
We zien het onder onze ogen gebeuren, ook binnen de Verenigde Naties, de Raad van Europa of de Europese Unie, of bij kandidaat-leden van de Europese Unie. Democratie is een morsig proces, moeizaam en krakkemikkig, maar één dat zich wel afspeelt binnen het waardenkader van universele rechten en democratische rechtsstaat. Dat kan in geëvolueerde verzorgingsstaten ten koste gaan van efficiëntie en goed bestuur. Landen die die combinatie al goed maken – we kijken naar Zwitserland, Zweden, Denemarken, Noorwegen e.a. – zijn op één hand te tellen en België sukkelt in het peloton; op wereldschaal een bevoorrechte plaats, maar gelet op de voortrekkersrol die we hadden als territorium van de Verlichting en met onze moderne Grondwet van 1831, eerder een beschamend palmares.
Dat is een teken van het moeilijk dilemma tussen moderniteit en moraliteit. In zijn afscheidscollege beschrijft de Nederlandse hoogleraar Gabriël van den Brink het als de geleidelijke reductie van politieke strijd tot bestuurlijk handelen, terwijl het besturen zelf vaak in het teken van een sluitende begroting staat (Waarom morele vragen politiek urgent worden? 2015). Paradoxaal genoeg werd politiek méér etatisch, eerder gericht op succes in de bestuurlijke binnenwereld dan op geloofwaardigheid in de maatschappelijke buitenwereld. Paradoxaal genoeg verdampte het publiek debat in landen van melk en honig op gebied van expressievrijheid en vrije media. Paradoxaal genoeg keren veel burgers de rug naar de publieke zaak, a fortiori in verzorgingsstaten die de welvaart met ze delen.
Nochtans drijven we op de kurk van fundamentele idealen en leven we op een sediment van waardevolle waarden. Maar te veel onuitgesproken, te weinig benoemd, te veel veronachtzaamd en te weinig jaloers bewaakt en onderhouden. Dat leidt tot erosie van vertrouwen en samen leven. Dàt is hét kerndebat. Het is belangrijker nog dan het begrotingstekort en dan de catalogus van honderdvijftig (sic!) besluiten van de laatste Vlaamse ministerraad. In dàt debat zit een wervend verhaal, maar daar hebben we geen woordvoerders en geen journalisten meer voor. Want we zijn vergeten dat we dat zelf dienen te zijn.