Laten wij zacht zijn voor elkander, kind,
Want, O de maatloze verlatenheden
Die over onze moe gezworven leden
Onder de sterren waaien in de oude wind.

O, laten wij maar zacht zijn en maar niet
Het trotse, hoge woord van liefde spreken,
Want hoeveel harten moesten daarom breken
Onder de wind, in hulpeloos verdriet.

Wij zijn maar als de bladeren in de wind,

Ritselend langs de zoom van oude wonden,

En alles is onzeker, en hoe zouden wij

Weten wat alleen de wind weet, kind –

En laten wij, omdat wij eenzaam zijn,

Nu onze hoofden bij elkander neigen,

En wijl wij samen in ’t oude waaien zwijgen

Binnen een laatste droom gemeenzaam zijn.

Veel liefde ging verloren in de wind

En wat de wind wil zullen wij nooit weten;

En daarom – voor we elkander weer vergeten –

Laten wij zacht zijn voor elkander, kind.