Jan-Frans, de vader van mijn gewezen vriendin Tonia moet ondertussen een flink eind over de 90 lentes zijn. Hij heeft zijn twee vrouwen, Martha en Rosita, respectievelijk reeds 10 en 20 jaar overleefd. De lieven die hij tussendoor had kan ik niet meetellen, vermits dat voor zijn gezin clandestiene aangelegenheden waren. Meer nog, eveneens onbekend voor zijn echtgenote Martha en zijn enig kind Tonia was zijn tweede vrouw Rosita, die hij er gedurende de ganse kindertijd van zijn dochter op nahield. Jan-Frans deed zonder blikken of blozen aan amoureuze bigamie, de dag besteedde hij aan de moeder van zijn dochter, de nacht was voorbestemd voor zijn jarenlange minnares. Als hij soms onverzadigd uit het nachtelijk bed kwam, ging hij eerst nog langs bij een derde of desnoods vierde dame in de buurt alvorens hij zich als een ware patriarch het ontbijt liet opdienen door zijn wettige vrouw in hun gezinswoonst. Dochter Tonia en moeder Martha hebben de officieuze bijvrouw nooit persoonlijk gekend.
Het was de onbekende nachtmadam die als een spookbeeld boven hun familiaal bestaan hing. Jan-Frans antwoordde op geen enkele vraag ter opheldering, tenzij met net geen handtastelijke agressie tegenover zijn echtgenote en de dreiging van een pak slaag voor Tonia. Het was een man die kil en onverstoorbaar zijn eigen gangen ging, hij leefde volgens een extreem egocentrisch gedragspatroon, de moraal van een eerlijke liefde was hem vreemd. Hij pakte wat hij begeerde en kreeg: nummer twee (Rosita) was zijn eerste seksobject, echtgenote Martha vulde zijn dagdriften aan en de rest was dienstig voor een vluggertje tussendoor.
Concreet betekende dit dat Jan-Frans elke avond, gedurende minstens 20 jaar, zijn gezin in de steek liet om de nacht door te brengen bij zijn concubine – met deze Rosita onderhield hij evengoed een soort huwelijkse staat, dat vernam ik persoonlijk van de beste bronnen: waar Rosita woonde dachten hun buren dat zij man en vrouw waren, al jarenlang getrouwd… – In de loop van de voormiddag arriveerde Jan-Frans dan, op het uur dat hem paste, bij de moeder van zijn kind. Tonia was dan al naar school, hij zag haar enkel in de vooravond, zelfs dat vond hij blijkbaar nog te vaderlijk, want vanaf haar zevende stuurde hij haar op kostschool, weer een last minder om voor te zorgen (zo ervaarde Tonia dat toch). Op het thuisadres bij zijn wettige vrouw baatte hij een kleine commerce uit: een smoezelig benzinestation en een rommelige handel in oldtimer wagens. Zo bracht hij zijn dagen door, met af en toe een schaarse klant voor naft en wat gesjoemel en gesjacher met oude auto’s. Aan alles wat die man deed, kleefde iets wat het daglicht niet mocht zien. Zijn zaakjes brachten zo weinig op dat hij graag inging op elk aanbod om in het zwart te werken, desnoods om het wagenpark van de plaatselijke straatmaffia te onderhouden. Niet onbelangrijk, zijn huis en handel waren gevestigd in een groezelige buurt van het armmoedige… Schaarbeek. Haveloze marginalen en volkse Belgo-Marokkanen vormden zijn hoofcliënteel.
Elke maand gaf Jan-Frans een schamel geldbedrag aan zijn echtgenote Martha om een minimum aan eten te kunnen kopen, nieuwe kleren konden er zelden van af, om behoorlijk te verwarmen in de winter bleef er nauwelijks een centje over. Tonia heeft me vaak gezegd: in ons huis woonde continu de koude, niet enkel in de winter. De kilte van de man die zij vader moest noemen was alomtegenwoordig. Haar moeder durfde zeker haar stem niet te verheffen, reclameren was uit den boze, want dan ontplofte de kolerieke Jan-Frans, het kot was te klein als die losgeslagen man zijn duivels ontbond. Trouwens, dat kot was niettemin een nogal chique oud herenhuis dat met de royale sponsoring van Martha haar papa was aangekocht.
Die laatste stond bekend als de beste slager van het Pajottenland, hij was “binnen” op zijn 50ste , reed met een dikke Amerikaanse slee en ging elke week poepen bij de hoeren achter de beurs in Brussel, zo besloot hij dan zijn werkbezoek aan het slachthuis in Anderlecht. Hij kwam sowieso poepeloere zat thuis, maar ook zijn vrouw moest dit zwijgend aanzien. U zal misschien een soort gelijkenis opmerken tussen die bandeloze vader en zijn losbandige schoonzoon. Was de mama van Tonia de vrouw die de (gemankeerde) liefde van haar vader zocht bij een ontaarde man die zijn evenbeeld was? Hun gebrek aan echtelijke trouw, aan ouderlijke verantwoordelijkheid en aan familiaal fatsoen was bijna identiek. Het grote verschil was dat de papa van Martha zeer goed geboerd had, hij liet aan zijn dochter – en enig kind – een aanzienlijk kapitaal achter, meer dan wat appeltjes voor de dorst, het was een miljoenen erfenis. Maar…
Dit gigantische bedrag werd van meet af aan beheerd door Jan-Frans. Hij belegde in kasbons aan toonder en de rest verborg hij cash in hun echtelijk huis. Zijn vrouw Martha kreeg in uiterste nood een habbekrats van haar eigen geldelijk erfdeel, Tonia in het beste geval een zakcent. De dictatoriale Jan-Frans zat aan de kassa, geen inzage graag, was zijn halsstarrige motto. Mama Martha leed onder deze dwingelandij, ze kwijnde langzaam weg, ze kreeg hartproblemen. Tonia zag het met lede ogen aan, maar bleef in mekaar krimpen voor haar despotische papa. Martha heeft het als eerste begeven, op zekere dag lag ze als verlamd te wachten op haar man die zoals steeds de nacht had doorgebracht bij zijn minnares Rosita, haar adem moet gestokt hebben, haar ledematen verlamden, het leven vlood weg uit haar ogen, ze lag zieltogend op de grond. Zo vond Jan-Frans haar: dood.
Vanaf dat eigenste moment brak er een onbekende tijdsperiode aan. Ik heb hierbij achteraf willen reconstrueren wat Tonia nooit heeft durven geloven. Het min of meer juiste tijdstip, zelfs niet bij benadering, van het overlijden van haar mama is een levenslang mysterie gebleven. Martha was heengegaan op een onbepaald uur, Jan-Frans verschafte niet de minste indicatie, hij wist echt niet meer hoe laat hij bij haar was toegekomen. Mijn hypothese: hij had de tijd bewust stilgezet, zo kon hij de vracht aan kasbons en de dikke hoop cash geld rustig inpakken, voor zichzelf uiteraard.
Jan-Frans leek niet in het minst aangeslagen door de dood van zijn legale vrouw. Hij leefde onverstoorbaar verder als een (plots) zeer begoed burger, hij kwam zelfs een paar keer bij zijn dochter paraderen, als een galante seigneur met madam Rosita, die een nogal een blitse dame leek. Tot ook Rosita hem verliet, definitief, haar liefde voor hem bleek niet sterk genoeg om te blijven leven, ondanks de rijkelijkheid en de weelde na de dood van Martha.
Toen maakte ik pas goed kennis met Jan-Frans. Hij belde ons dat we dringend moesten langskomen. Hij zat met een erg pijnlijk probleem, een grote zorg, hij kon er niet meer van slapen. Ik dacht nog: die man is troosteloos sinds zijn grote liefde heenging, het betreft een vraag om menselijke hulp, om morele steun, hij wil zijn hart uitstorten, kapot van verdriet.
Eens ter plekke sprak hij helemaal niet over Rosita, op mijn bezorgde vraag antwoordde hij heel laconiek: jaja, de begrafenis is perfect verlopen, enkel hij en meneer pastoor waren aanwezig geweest, dat viel nog mee, een klein kostenplaatje, Rosita rust nu gelukkig in vrede en hij kon alleen eigenlijk beter zijn plan trekken, een ziek mens in huis is ook niet alles… Ik was sprakeloos, Tonia daarentegen: onderdanig, zoals steeds, tegenover haar hondsbrutale vader, die ons niettemin iets heel acuut wilde voorleggen. Welnu, hij had van de notaris het bericht gekregen dat hij erfrechtelijk een keuze moest maken: ofwel 20.000 euro opstrijken uit de nalatenschap van Rosita ofwel het vruchtgebruik van haar woning krijgen. Jan-Frans opteerde voorzichtig voor die tweede mogelijkheid, maar hij had één stricte voorwaarde, direct gericht aan ons: wilden wij dan misschien (ja toch!) dat huis betrekken en hem er maandelijks een huurprijs voor betalen? Ik zag zijn pokerface ontdooien…
Enfin, dat foute feestje is niet doorgegaan, zo verontwaardigd was ik. Op mijn ultieme en toch wel humane vraag naar de doodsoorzaak van Rosita antwoordde hij nonchalant: ach, ze had haar leeftijd (in casu: 15 jaar jonger dan hijzelf).
Het volgende hoofdstuk in zijn leven bestond eruit dat hij als 80-plusser ging verzorgd worden door een nichtje dat in zijn buurt woonde. Dat heeft net zo lang geduurd tot die vrouw ons verbouwereerd contacteerde om te zeggen dat nonkel Jan-Frans niet met zijn handjes van haar lijf kon blijven. Daarom haakte ze af. Zoals ik mijn relatie met Tonia stopte, onder andere omdat ik verzadigd was van zulke familiale ranzigheden waarbij mijn partner geen enkel moreel standpunt durfde in te nemen, nog steeds verlamd van schrik als ze was voor die ouwe potentaat. Ter vergoelijking voor haar wil ik wel meegeven dat ze verwoestend geschonden uit haar jeugdige jaren was gekomen, maar ik had geen zin – en nog minder de ambitie – om haar nieuwe deug-papa te worden.
Ik heb een paar keer voorzichtig gepeild naar de achtergrond van Jan-Frans – de kleine psycholoog in mij zocht naar verklaringen – omdat zijn totale wangedrag, dat aan snoeiharde onmenselijkheid raakte, toch ergens een diepere oorsprong of reden moest gehad hebben. Ik zag evenwel iedere keer een begin van woede bij hem als ik met dat soort indringende vragen afkwam, zijn blik werd dan donker en woest, zijn stalen lichaamstaal sprak niets anders dan: waar moeit gij u mee? Eén keer haalde hij zwaar uit naar mij, als ge zo vrank blijft, kunnen ze u beter een tijdje opsluiten, tot ge gaat zwijgen. Dan vervolgde hij: zoals ons vader met mij deed vroeger, als ik weerspannig was, hij smeet mij in het hondenkot. Ik kreeg dan een voortrazende en mottige uitleg over slaag krijgen met de hondenketting, vastbinden aan de leiband, een ganse dag de thuisgevangenis in, dat was de hondenkennel, waar hij kruipend tussen keutels van vies water kon drinken uit de hond zijn kom en droge broodkruimels eten die op de vuile grond lagen.
Jan-Frans blafte mij zijn wrang verhaal hard in mijn gezicht. Grootgebracht als een dier, beestig geleefd.
Een honds bestaan.