Wij wonen in Leuven in een erg multiculturele buurt, als blanke mensen zijn wij er flink in de minderheid. Op zich is dat geen probleem, racisme is bij ons onbestaande, waarschijnlijk tot spijt van de elitaire en zelfs totalitaire wokies, inclusief de linkse kerk. Pak hun dat raciale thema af en ze staan naakt.
Zo zie ik hier veel Aziaten rondlopen, een nogal stil volk en zeker arbeidzaam aangelegd. Overlast berokkenen ze aan niemand en wij laten hen gerust. De onderlinge omgang geschiedt vreedzaam en sereen. Moord en doodslag komen hier niet voor. Wij zijn zen.
Dat geldt ogenschijnlijk ook voor de zwijgzame Aziatische man die dagelijks aan onze deur voorbijkomt, hij stapt niet maar tsjokt en taffelt. Hij draagt winter en zomer een gele pet en een lichte zonnebril, precies een oudere acteur die nog in seventies Bruce Lee-films heeft meegespeeld. Ik weet wel dat hij in het echte leven door de hel is gegaan. Er kleeft een drama, zelfs horror aan zijn persoon.
Hij heeft ooit een vriendin verloren, op criminele wijze. Het was een Limburgs meisje van een jaar of 20 die in de bib van Leuven werkte. Ze was bediende aan de balie, ik kende haar vrij goed. Ik mocht boeken die nieuw op de markt waren bij haar in primeur bestellen. Zij ging die dan wel aankopen en legde ze opzij voor mij. Ze gaf mij ongevraagd een voorkeursbehandeling. Met lichte schroom aanvaardde ik deze egards, ik wist dat ze een vaste vriend had, ik was gehuwd en vader van een kind. Dus opgepast. Ze wou ook samen iets gaan drinken, dat hebben we net niet gedaan, ik dacht aan die jonge Aziaat, haar liefdespartner.
Ze is dan toch eens alleen op stap geweest, zonder haar vriend, met een Duitse rugzaktoerist. Dat is fataal geëindigd, tegen de vroege ochtend, in haar appartement. Met het koord van haar nachtkleedje rond haar nek. Ze werd geen 21, wegens gewurgd. Ik las het relaas een paar dagen nadien in de krant. Ik ben haar nog goeiendag gaan zeggen, aan haar graf. Ik zag op het kerkhof ook een lijkbleke Aziaat rondlopen, gebogen rug, sukkeldrafje. Zo komt hij nog steeds voorbij in onze straat, zijn blik op oneindig, een perkamenten kop, voor het leven geteisterd.
Rond diezelfde periode van de moord op het meisje van de bib kwam ik vaak in een hippe jeanswinkel, die haast aan diezelfde bib plakte. De gerante was blits en knap, een meisje van 25. Haar vriend was een collega van mij die dienst deed bij de luchtvaartpolitie op Zaventem. Op zekere dag, net tegen sluitingsuur, krijgt ze nog een late mannelijke klant. Niemand weet wat er zich toen juist heeft afgespeeld, maar mijn collega heeft haar in de loop van de avond dood teruggevonden, achter de toog van haar winkel. De kassa was geplunderd, het meisje gewurgd. Het ging duidelijk om een brutale roofoverval, haar jonge leven werd haar op gewelddadige wijze ontstolen.
Een dubbel geval van gruwelijk weggeplukte jeugd, moord op de onschuld van jongvolwassen meisjes die door hun job ook naaste buren waren. Het noodlot stopte tweemaal, leverde het lijden af, haast op dezelfde plek. Ik gedenk hen hier en schrijf hen op. Ik leg wat woorden neer, als late bloemen bij hun bloed.
Niet veel later liep ik stage bij de toenmalige BOB, de bewakings- en opsporingsbrigade van de eertijdse Rijkswacht. Die dienst was een soort recherche, met een sectie criminaliteit en een sectie zeden. Op zekere dag moesten wij bij hoogdringendheid uitrijden richting Overijse, daar was een jong meisje (22) vermist, met vermoeden van misdadige verdwijning. Zij baatte, samen met haar partner, een krantenwinkel uit in het dorpscentrum. Het was de vriend die onze diensten had gecontacteerd, hij bleek in alle staten, totaal ontredderd. Wij zijn meteen onze opzoekingen gestart, de ganse buurt werd minutieus uitgekamd. Na nog geen half uur werd het jonge slachtoffer aangetroffen, in een ondiepe gracht, verborgen onder struikgewas, op een kleine kilometer van haar woonst. Het meisje lag verstijfd in een vuile plas water, haar ogen wijd open, met dikke rode strepen rond haar hals en nek.
Toen gebeurde er iets wat de misdaad nog een genadeslag bovenop gaf. De adjudant die het onderzoek leidde, hief het kleedje van het meisje met de tip van zijn voet meerdere centimeters op, tot haar slip zichtbaar werd. IJskoud verklaarde hij: aha, ongesteld. Ik zie dat hallucinante, walgelijke beeld nog voor mij, het was een scène die de horror van de dood nog extra accentueerde.
Diezelfde adjudant heeft de partner van het slachtoffer daarna urenlang ondervraagd. Wij hadden allen compassie met die gast. Hij mocht na dat haast folterende verhoor terug vrij beschikken. Er viel geen enkel bewijs hard te maken tegen hem, dat was de eindconclusie van de adjudant, een geschoolde specialist in ondervragingstechnieken.
’s Anderendaags werd hij evenwel verder op de rooster gelegd bij de diensten van het parket… tot hij daar door de knieën ging, hij stortte in en bekende. Hij had zijn vriendin na een heftig dispuut in blinde woede bij de keel gepakt en doorgenepen tot ze stikte.
Onze adjudant vrat zijn kas op, hij had geflaterd, te kakken gezet door het parket. Hoongelach achter zijn rug, professionele afgang. Niet waar, het was vooral als mens dat hij afschuwelijk gefaald had. Hij had een weerloos meisje, machteloos in haar jonge dood, als een barbaar behandeld. Het was om nooit te vergeten, nog minder om te pardonneren, totaal eerloos, eigenlijk een zedenfeit. Decennia later ervaar ik nog plaatsvervangende schaamte.
Even hallucinant was het bijna gelijktijdige verhaal in de buurtgemeente Tervuren. Daar was een rijkswachtbrigade gevestigd, ik had er verscheidene goeie collega’s, promotie- en leeftijdsgenoten. Twee van hen werden verliefd op dezelfde vrouw, de dame in kwestie kon niet kiezen. Zij deed het nu eens met de éne, dan weer met de andere. Geen van beiden was daarmee bevredigd, er ontstond wrevel, de onderlinge spanning steeg ten top. Op de werkvloer werd de situatie onhoudbaar, de gemoederen raakten verhit. Het kwam tot een handgemeen, bijna zoals tussen twee cowboy’s in een western, hand aan de trekker van de revolver. Ze grepen allebei hun pistool, richtten naar mekaars hart en schoten. Ze waren op slag morsdood, beiden, tegelijkertijd. Ik vernam hun overlijden pas vele weken later. Het commando had de zaak in de doofpot willen stoppen. Maar de dubbele dood had het laatste woord. Een schizofrene weduwe treurde voor twee.
De waanzin van de horror vervolgde zijn moordend pad, de doden sleepten zich voort langs en door mijn leven.
Ik zat soms in het vak van de vaststellers, privé en professioneel.
Toen ik geslaagd was in mijn examen voor adjudant, wou ik vrouw en kind trakteren op een dame blanche in de betere brasserie in Leuven. Maar die zaak bleek opeens gesloten, de voorgevel was afgespannen met blauw lint van de politie, een teken van gepleegd misdrijf. Wat bleek?
Er waren daar twee mannelijke vennoten en één knappe medewerkster. Identiek scenario als bij mijn collega’s in Tervuren. Eén verschil, het gehanteerde wapen. Ze hadden mekaar neergestoken, vechtend achter de toog, elk met een vlijmscherp mes uit de keukenset. Beiden waren levensgevaarlijk gewond. Niet veel later bezweken ze aan hun blessures. Ik ben er nooit meer binnen geweest, mijn ijs zou niet gesmaakt hebben, blijvend verstijfd zijn, bij de gedachte aan die twee lijken.
Zoveel zinloze doden vanwege de wrede slinger van zinderende en losgeslagen passies. Ik noteer het met de nodige weerzin, maar schenk hen toch mijn woorden ter memorie. Ze waren daders en slachtoffers van driften, hartstochten en liefdes. De dood vertoonde groot begrip en verdoofde alles.