De gemeente Hakendover ligt dicht bij de stad Tirlemont, uit mijn vorig stukje (13/5) beter bekend als het Vlaamse Tienen.
Het plaatsje staat bekend voor zijn paardenprocessie, inclusief de gelijknamige vijgen, uitspattingen met wulps wijwater en een gedateerd religieus verhaal over een 13de werkman die verstopt onder klak & frak opdook bij de bouw van de dorpskerk. Het bleek begot de overbekende Jezus Christus te zijn. Begijntjes en kwezelkes geloven dat nog, eveneens de ganse Tiense regio, plus de gewestelijke radio en televisie. De plaatselijke gazet wijdt er jaarlijks een exclusieve editie aan en elke gezonde lokale man drinkt zich die dag een katholieke kater. Voor de rest geen kwaad woord over die processie, ik was er zelf minstens tien keer bij aanwezig, ik denk vanaf de kleuterschool tot aan mijn plechtige communie. Toen viel ik van mijn geloof en kroop ik op een ander hobby.
Toch herdenk ik Hakendover, dankbaar voor de jongenstroost die ik er vond bij mijn familie Eylings.
Ons tante Simone woonde er samen met haar gigantische Fons, in mijn kinderogen was hij bijna 2 meter hoog en 120 kilo van gewichtig belang. Ze hadden vier kinderen, die ze aangemaakt hadden in Hakendover, zij waren allebei afkomstig van Baalrode. De suikerfabriek in Tienen had als zoet lokmiddel gediend, ze smolten er voor mekaar en voor de migratie naar een plek dicht bij het werk. Tante was oerkatholiek, ze was de zus van mijn moeder, zodus. Nonkel Fons zag daar geen graten in, baat het niet dan schaadt het niet (hoorde ik hem eens aan den toog tegen onze pa orakelen). Fons werkte vaak bij nacht, denkelijk heeft hij mijn nichten en neven dan bij dag verwekt. Ik ging er vaak op vakantie, wij moesten van in de late voornoen tot aan de vroege vooravond muisstil zijn. Ik herinner me nog goed dat tante regelmatig ging controleren of haar man de slaap wel kon vatten. Ik hoorde dan van alles kraken langs het laag plafond terwijl zij vermoedelijk bespraken waarom wakker liggen soms ook plezant was.
Naast hun frivole tussendoortjes, hun zwoele gestolen momenten, was het er dikwijls miserie troef. Tante was thuiswerkende huisvrouw, ze deed de was en de plas (en zoveel meer) voor zes mensen, ze moesten zien rond te komen met nonkels karige fabrieksloon. Dat wil zeggen: zonder auto of chauffage, zonder badkamer of telefoon, zonder jaarlijkse familievakantie of wekelijkse gezinsuitstapjes, laat staan dat ze op restaurant of op hotel gingen. Er was zelfs geen geld om naar het zwembad in de stad te gaan, hoe ik ook zaagde of bedelde als ik er op vakantie was: neen, zei tante. Om kort te gaan, het was het soort volk dat zo zuinig diende te leven als… wij bij ons thuis in Baalrode. Ook wij kwamen rond met één pree, dat was gene vetpot. We waren nog in die armoedige krabbel- en scharrelperiode alvorens de eerste prille welvaart zijn intrede deed, concreet: naarmate de jaren ‘60 opschoven naar het volgende decennium nam het materiële welzijn toe, tot het grote comfort en zelfs de complete luxe vandaag.
Onze grootouders en de generaties daarvoor hebben nog zoveel hardere tijden gekend dan wij. Het is pas sinds de jaren ’70 dat Vlaanderen echt welvarend is, maar hoe lang nog? Wij dreigen gesloopt te worden door de rampzalige Belgische staatsfinanciën, veroorzaakt door het politieke wanbeleid en het inzetten op de verkeerde prioriteiten, zoals fixatie op massale migratie en vieze partijspellekes met nepthema’s als multicul, racisme, diversiteit, kolonialisme en genderellende. Arrogantie, leegheid en verveling leiden tot degeneratie en decadentie. Verwende westerlingen breken dit bestel af.
Mijn brave familie in Hakendover kampte indertijd met andere zorgen. Nonkel Fons raakte klem met zijn onderlichaam tussen de messen van een vlijmscherpe snijmachine in de suikerfabriek.
In het ziekenhuis wou men meteen zijn linkerbeen amputeren, nonkel zei: afblijven! Hij verbeet gedurende maanden de meest helse pijnen, maar herstelde op bewonderenswaardige wijze, weliswaar mank. Niettemin hervatte hij de fabrieksarbeid, zijn fierheid was de uiteindelijke winnaar.
De oudste dochter werd geboren met een handicap (voor het leven) en de jongste kreeg rond haar 40ste multiple sclerose.
Mijn oudste neef verloor zijn zoon en enig kind, die jongen kreeg een dodelijke kanker op zijn 29ste. Mijn jongste neef sloofde zich voor iedereen uit, hij was verpleegkundige op een intensieve afdeling, zijn hulpzaamheid ging alle familiekanten uit. Enkel zijn moeder kon hij niet redden toen die een nacht lang om hulp had geroepen. Tante Simone was in huis gevallen, zij lag machteloos op de grond, het elektronische kastje met noodtechnologie liet het afweten. Zij kon achteraf niet meer herstellen, ook haar God bleef blind en doof. Het gezin kreeg alle klappen die het leven kan uitdelen, zij leden in stilte.
Schoon mensen waren dat, het gezin Eylings excelleerde in de grootsheid van hun soberheid en hun bescheidenheid. Hakendover link ik niet aan die befaamde paasprocessie met zijn optocht van paarden, zeker niet aan hun historische kerk en zijn bedevaarders, noch aan de lokale paapse tradities of vrome kruisvaarders. Ik gun het dorp zijn folklore, als voornaamste… bijzaak. Maar de helden waren vooral die povere inwoners, met hun barre bestaan, hun strijd om te overleven, hun ziektes en tegenslagen, hun handicaps en hun te jonge confrontaties met de dood.
Ik geef mijn familie Eylings een geschreven standbeeld. Een moreel eerbetoon.
Aan de lezers schenk ik ter overdenking volgend citaat van George Elliot (1819-1880), aangehaald op het einde van de sublieme film “A hidden life” (van Terrence Malick): “De groei van het goede in de wereld is voornamelijk veroorzaakt door onhistorische daden; dat de dingen niet zo slecht zijn bij jou en mij (zoals ze hadden kunnen zijn), is vooral te danken aan het aantal mensen dat trouw een verborgen leven leidde en rust in onbezochte graven.”