De afscheidsplechtigheid voor mijn zoon Vincent vond plaats op 12 september 2018 in het crematorium te Sint-Pieters-Rode, een indrukwekkend en haast monstrueus bouwwerk dat bij mij ongewild het hallucinante beeld van Auschwitz opriep. Het lijkt op een fabriek voor de doden, neergeplant in een desolate vlakte waar de wind de witte as van de overledenen als het ware opjaagt, van het strooiveld naar het land van nergens, mijn zoon geloofde niet dat er ergens een mooie hemel op hem wachtte. De hel bestond wel, dat had hij aan den lijve ondervonden, gedurende bijna 10 maanden van afschuwelijke pijnen.

De dag van het gebeuren liep ik rond in die mastodont van de dood. Ik wou voorzichtig kennismaken met de hermetische gevangenis die het lichaam van mijn zoon in haar bastion van onverschillige steen had opgesloten. Ik betrad niets vermoedend wat men daar noemt: de grote aula. Een majestueuze zaal die even treurig kaal als grandioos hol was. Ik werd als door de bliksem getroffen, door een bijna flikkerende kist en een blitse foto van een lieve jongeman.
Ik stond oog in oog met wat er overbleef van mijn zoon, een beeld bijna levensgroot tegen de muur geplakt en een opgeblonken houten omhulsel waarin zijn mysterie lag: de laatste overgave en de finale berusting, hier mocht hij zijn strijd stoppen.

De bliksem sloeg een tweede keer in, ik werd stomweg en verblind geveld door een schelle, boze stem. Ik keek aangeslagen en verlamd van het verschieten op, ik zag mijn schoondochter zitten op de hoogste trap van de aula, als een spookverschijning, naast de verantwoordelijke van het doodsfestijn. Als in een wrange nagalm snapte ik plots wat ze mij toegeroepen had, kort en fel, als een militair bevel: Omer, ga buiten, hier is nu geen plaats voor u! Mijn hart sloeg over, ik snikte inwendig help mij Vincent, vanuit uw gekiste restant aan goedheid, zend uw oneindige gloed en leg uw kijvend wijf het zwijgen op. Dat was de ijskoude intro voor de vader die het afscheidsspoor van zijn zoon zocht. De foute vrouw had geblaft, ze hakte met haar kwaadheid haast zijn kist in spaanders.

Ook van de kist zelf verschoot ik, die was opeens pikzwart geworden, terwijl ik mee voor een lichtere tint (van de hoop, ondanks alles) had mogen kiezen. Wat bleek achteraf, Hyacinth AB (miss Bouquet) had na overleg met haar dochters voor een zwart(gallige) kleur gekozen, achter de rug en zonder enig overleg met de ouders van de overleden jongen. Zwart staat immers chiquer, kreeg ik later als uitleg, het was geschied conform haar sociale status van zelfverklaarde diva die haars gelijken, de hogere bourgeoisie van Diest, wou verblinden. Zoals ik reeds zei en schreef, het society gebeuren kreeg absolute voorrang op de treurnis en de tranen. Daarom dook het lachend showkoppel AB ook ongevraagd op, pal naast hun dochter en de ouders van Vincent, bij het massaal condoleren vóór de plechtigheid. Dat was helemaal tegen de regels van het vastgelegde protocol, maar de drang om te scoren was zo hoog bij de Diesterse mister en miss Bouquet dat gepaste distinctie en goed fatsoen onverbiddelijk moesten wijken voor de schone schijn (keeping up appearances).
Ik versteende van schaamte, bij deze flagrante inbreuk op een plechtige afspraak. Intreurig, hun leugens. Ik wil er geen klaaglitanie van maken, maar toch dit nog: voor mij en mijn partner was er geen plaats voorzien aan de koffietafel achteraf. Wij hebben zelf, al strompelend tussen de genodigden en haast met schroom, een plaatsje moeten zien te bemachtigen. De clan AB had enkel aan zichzelf gedacht, als een elite die fier hun feestleed etaleerde.

Ik was duidelijk te min voor dat soort volk, voornamelijk omdat ik een afwijkende mening had en me een aparte levenswijze permitteerde. Ik mikte hoog, een plaats lager dan de grote liefde wilde ik niet bekomen, zeker na de dood van mijn zoon.
Voor mij geen pillen en psychiaters, zoals het klassieke regime van die zieke familie: een imago van klagen en behagen met slachtofferschap. Ik zette wilskracht voorop, ik ging voor schoonheid. Dat wou ik heel intentioneel afdwingen in die levensfase en… ik slaagde.
Ik leerde een fantastische vrouw kennen en ik kon voor een heropstart kiezen, we waren vertrokken als twee voor eeuwig uitverkoren geliefden. Dat was nergens aanleiding tot een feestje, dat werd onthaald op geween en tandengeknars, de kaste AB sprak schande over de frivole vader van hun afgestorven schoonzoon. Mijn familieleden zwegen en verbeten hun wrevel en ergernis. De felicitaties kwamen averechts via achterklap.

De familierechter (v) zag in mij de belager, de dader-grootvader die de liefde predikt en praktiseert. Dat laatste ontken ik niet, maar voor steriele mensen is dat een misdaad, dat zal afgestraft worden. Ze volgde de redenering van de clan AB, het dode spoor van de stervenden bij leven. Elke vreugde is voor hen een ondeugd. Als ik trouw met de vrouw van mijn leven, na het overlijden van mijn zoon, bega ik een misdrijf en moet ik voortaan zwijgen. Dat ga ik dus niet doen, alle registers gaan terug open. De amorele acties van de maffiafirma AB & compagnie worden blijvend geboekstaafd.
Voor de twee kleine meisjes van Vincent. Als ethische erfenis en levenslange aanklacht.

Bovenstaand relaas is de beknopte samenvatting van het ganse verhaal. Het is ook de verklaring van mijn ondergang op de rechtbank. Ik zie er helaas te flamboyant uit, mijn geliefde is te slim en te verblindend blond. Mensen pikken dat niet, onze koppen steken willens nillens te ver boven het maaiveld uit, dan dreigt van alle kanten de zeis. Dan valt de hakbijl, het repetitieve verdict van zowel het hetzerige en labiele gezin AB als van de meedogenloze familierechter. Gij zult niet liefhebben, luidt hun parool.
Zij geven ons een doodsteek, de zoveelste, tot wij snikken en stikken van miserie. Ze kloppen tot ze de schoonste dingen kapot krijgen. Tevergeefs.

Wij leven nog en wij hebben lief, wij houden van elkaar en van al onze kinderen, de schone aanwezigen en de grote afwezige. Wij dragen onze kleinkindjes, die ons hardvochtig werden afgepakt, blijvend mee in ons hart. Dichtbij de plek waar hun papa zit, diep van binnen, waar geen lelijkheid en geen laagheid van ontaarde families kan aan raken. Wij gaan voor eerlijkheid en voor waarheid, daarom blijven wij schrijven en tekenen over wat ons bevalt of mishaagt. Een levensopdracht! Wij bekennen geen God en erkennen ook geen rechter meer. Wij zijn niemands meester, niemands knecht.
Wij zijn één op één, steeds met ons twee, wij zijn echt.

2 reactie op “Kankervirusclan – 29 januari”
  1. Omer,
    Ik heb uw tekst “kankervirusclan” in een ruk gelezen , ik zou daar willen op reageren maar ik kan met de beste wil van de wereld de juiste woorden niet vinden. Wat ik wel met zekerheid kan zeggen is dat ik u moet bewonderen voor uw doorzettingsvermogen , uw karakter . Uw teksten zijn stuk voor stuk meesterwerken , maar deze blijft aan de ribben plakken.
    groeten aan u beiden
    Paul.

    1. Beste Paul,

      Hartverwarmend dank voor je mooie woorden.
      Ze komen uit de mond van een oprecht man, ons respect!
      Wedergroet van ons beiden!

Reacties zijn gesloten.