Een stad is een caleidoscoop van wervelende mensen, van beelden en prentjes die door mekaar dwarrelen.
Je kan dronken worden van de kakafonie aan indrukken, geluiden die langs fladderen en impressies die zich opdringen.
Het is telkens een verwerkingsproces, aangenaam of moeizaam, om weerbaarheid te bieden, om stand te houden in het stedelijke weefsel. Je moet als burger van goeden huize zijn om je plaats te vinden, je niet te laten verdrukken, om als individu te overleven in de massa, het dagelijks geweld van de menigte, zeker om de banaliteit het hoofd te bieden. Want zowel de schoonheid als de lelijkheid infiltreren langs slimme sluipwegen. Hieronder volgt een lukrake collage uit Leuven. Drie fases van triviale opnames.
Eerste stadsportret
Een man van duidelijk allochtone origine leunt tegen zijn stootkar. Het is 11 uur in de voormiddag. Hij vervoert droge bladeren die van de bomen zijn gevallen, in de herfst van zijn leven (denk ik erbij). Hij is duidelijk aan rusten toe. Iets van die strekking vertelt hij misschien aan zijn werkgever, de Groendienst. Want hij belt, nogal drukdoenerig, hij houdt een betoog. Zo kan het niet verder – fantaseer ik zijn gesprek – dat expliqueert hij in een mengsel van Arabisch of Berbers en brokken Vlaamse stop- en krachtwoordjes.
Zijn tijd staat stil. Ik heb een bewijs. Een half uur later – ik kom terug voorbij – heeft hij zijn status quo aangehouden: zelfde plaats, zelfde soort conversatie, een lijzige monoloog, de Groendienst zwijgt blijkbaar of Arabië ontwijkt hem. Hij geeft echter niet op, zijn smartphone is zijn wapen. Hij tikt ondertussen verstrooid rond met zijn prikstok, af en toe raakt hij een droog blad. Hij mikt het met een slappe gooi op (en soms naast) zijn kar. Hij kijkt mij aan, nogal dwaas en precies verveeld omdat hij meent dat ik hem controleer. Wat ik niet doe, ik zoek de zin hiervan.
Tweede stadsportret
Het is wielerkoers in Leuven. De Grote Prijs Poeske Scherens (zoals die oervolkse wedstrijd decennia lang folkloristisch heette) wordt nu op een hippere manier verreden als zijnde de blitse Tour of Leuven. Het is oude wijn in nieuwe vaten, holle klanken om de moderne man en vrouw te bekoren. Dat valt echter tegen, er komt hier nauwelijks een kat kijken. Ik sta nagenoeg alleen te blinken tegen wankele nadarbarelen, ik hou me vast aan schaarse beelden van borsten en benen die voorbij flitsen. Maar dat is marchandise waar ik thuis ook over beschik, zoveel beter nog. Gelukkig houdt de politie mij gezelschap, ze zijn met vier in aantal, pal aan mijn zijde. Ze houden toezicht op de grote leegte, ze vervelen zich. Dat ziet ook een oudere man, een pronte bejaarde, hij lijkt wel ontsnapt uit Knokke, een heertje van stand, chique maar incognito vanachter zijn giga zonnebril. Even had ik niet opgelet en dan merk ik plots dat hij op ons af komt gestevend, beide handen vol met horentjes ijs, een kwartetje lekkers dat gaat smelten als het niet snel een paar bestemmelingen vindt. Ik heb echter geen prijs, de gladde bollekes verzamelde vanille blijken voor de politieagenten te zijn. Die gasten (m/v) verschieten, durven niet nee zeggen, nemen de frisse zoetigheid aan en beginnen stiekem te likken. Wat een zicht, de milde schenker verdwijnt als de bliksem. Ik sta er naast maar krijg geen vat op deze situatie. In hoge mate surrealistisch, wars van elke logica, met geen enkele ratio op te pikken. Is dit zomaar – zonder slagroom – schoon?
Derde stadsportret
Ik bevind me pal in het stadscentrum en geniet volop van de occasionele rust die de zonovergoten straten bieden, want er is gelukkig weinig volk op de been. Het nerveuze Leuven bekomt even van zijn honderd (en zoveel meer) evenementen die de lange zomer opvullen, die door de strot van de burgers geramd worden, want het dorstig volk heeft brood (met bier overgoten) en vooral spelen nodig, zo verordonneren onze smalle entertainermeester Mo & zijn politieke compagnie. Waar links regeert, krijg je feesten bij de vleet geserveerd, je moet er zelfs niet om vragen, je mag wel alles meebetalen. Vandaar mijn opluchting vandaag als ik eens relax een terrasje kan doen, nergens lawaai rond mijn oren, zalig toch. Tot plots de bom valt, een orkaan van oorlogsgeluid waait in volle geweld over de Grote Markt. Ik schrik op, verslik me in mijn drankje, reken in een ijltempo af en snel op de brandhaard van de permanente ontploffing af. Ik ontdek bijna om het hoekje, op de ruime binnenkoer van museum M, het strijdtoneel, inclusief de krijsende krijgers, de bombarderende soldaten en een dolgedraaide generaal. Die laatste is mij vaag bekend als gepensioneerde Vlaamse zanger, die hier nu staat te tieren en te brullen tegen lijkbleke jongens (met prille dons op de kin) en schrille meisjes (met nog geen tietjes).
Ik herken de ouderling als iemand die nog van (de) Noordkaap afkomstig is, het is de hysterisch ijlende Stijn Meuris. Hij geeft blijkbaar gitaarles aan kinderen, ze zijn welgeteld met tien, de organisatoren meegerekend. Ik verschiet hier van niks meer, dit is de stedelijke ziekte van de front- en loopgravenmuziek. Als Mo & co de klus niet alleen kunnen klaren, laten ze ons betalen voor buitenaardse versterking, wij moeten ons dan een paar uur het pleuris luisteren naar mister Meuris. De pijn met brulboei Stijn.
De stad is de plek bij uitstek van culturele, maatschappelijk en sociale contradicties. Ieder heeft recht op zijn plaats, niemand mag hierbij een alleenrecht verwerven. Volgens de allernieuwste trend, de modieuze politiek van de drukke bakfietsers, moeten onze steden moderne woonerven worden. Willen ze dan ook even stil staan bij de relatieve… stilte, met als hoofdingrediënt: respect voor de gewone burgermens. Liefst niet met de complete inertie van onze bruine werkman, niet met een laks smakkend lik-aan-ijsjes-beleid van een statische politie en nog minder met de muzikale oorlogstaal van een gekke zanger. Het is een trio snapshots, mijn zotte vaststellingen.