Meerdere lezers vroegen me om nadere uitleg over die vlucht uit Rome waarover ik het had in mijn column van 14 juni.
Het is alsof mensen interesse hebben in hun eigen vluchtreflex. Je kan vluchten of je kan vechten, ik denk dat mijn overijld vertrek uit Vaticaanstad in 2019 de beide verenigde. Mijn behoudsinstinct nam het commando over van mijn bewuste wil, ik vloog hard weg van de foute vrouw. Zelfs de Paus durfde me niet tegenhouden, hij had eerst Jezus geraadpleegd en die vroeg het aan zijn vader. Geen bezwaar, zei God, strekken die vleugels maar: vlieg naar die nieuwe liefde, je verdriet laat ik hier nadien wel wegvegen. Zo geschiedde, de katholieke kuisploeg kwam langs met een stofzuiger tegen de zonde. Het was een verhaal dat hallucinant en surrealistisch was, maar ik landde terug op mijn pootjes. Ik had weer vaste grond onder het gemoed van mijn voeten, ik bracht mijn leven in balans. Tonia liet tien tranen. Ach.

Want het ging inderdaad om de gewezen geliefde Tonia, ik wou samen met haar op alternatieve bedevaart naar Rome, om Vincent te herdenken in de Allerheiligenperiode. Het was twee maanden na de eerste verjaardag van zijn overlijden, hij zou die week 38 jaar geworden zijn. Ik dacht, ondanks mijn grote goddeloosheid, aan een soort devote introspectie, dat mocht met wat kaarsjes zijn en een passage op het Sint-Pietersplein om officieel te protesteren – tegen zijn te jonge dood – bij de hoogste kerkelijke instanties. Natuurlijk was dat aanstellerij van mij, je reinste zelfbedrog, maar verdriet kruipt daar waar het niet kan gaan, ik wou zelfs in een biechtstoel gaan schuilen als daar een pastoor een passend antwoord kon fluisteren.

Tonia dacht daar anders over, zij wou ook kaarsjes branden, maar om onze romance weer in alle hevigheid te laten opflakkeren. Zij wou het kot (onze hotelkamer) in vuur en vlam zetten om de brand terug in de broek te jagen. Dat ging te vlug voor mij, haar reddingsactie kwam tevens te laat. Ik was in een complete impasse geraakt, we bedreven een laffe liefde, slap van insteek en totaal onbevredigend. Tonia volhardde in de ziende blindheid, verloor zich in versieringen met onnozele niemendalletjes zoals die avond – loodzwaar van fantasie – met nauwelijks lingerie en een aanzet tot striptease die enkel de naaktheid van haar arme ziel blootgaf. Goed bedoeld, maar ik reageerde stom en bedroefd. Het kon mij geen kloten meer schelen (sorry lezers). Deze vrouw, die zo dapper haar zware kanker had doorgesparteld, liet mij op dat non-erotische moment volstrekt koud. Ik baalde van de seks die er niet was. Ze drong aan, werd kwaad, ging over tot giftig gedrag, ze schold en tierde.
Ik keek apathisch aan tegen de laatste kleren die vielen, als tegen een masker dat barstte en brak, de naakte waarheid sloeg mij in het aangezicht.

Hoe het juist op die hotelkamer is afgelopen, weet ik niet meer, er volgde een hels half uurtje, de stress-stoppen sloegen inwendig door bij mij, ik kreeg geen woord meer gezegd. De waarschijnlijke reconstructie is: ik pakte in. Ik werd pas wakker op straat, in het middernachtelijke Rome, koffer in de hand. Ik wist niet of ik links of rechts moest gaan, mijn leven kende geen richting meer.
Maar ik besefte glashelder (messcherp, pijnlijk snijdend) dat er een weg was afgesneden, de troebele toekomst die ik met Tonia had lag achter mij. Dit was een goede zaak voor ons beiden. We waren een ontzettend lang eind met mekaar opgestapt, alle wegen leiden naar Rome, ook de onze, maar daar nam ik ondanks het duister de juiste afslag. Dolend door de donkere straten vond ik een taxi, de opstap naar de lange weg huiswaarts, thuiskomen bij mezelf, bij wie ik in mijn kern echt was, de onvervalste man.

In de romaneske tussenfase zette de Romeo van de paapse taxi mij af bij een groezelig hotelletje, ogenschijnlijk een rendez-vous plek voor vaticaanse  scheefpoepers en katholieke hoertjes. Ik kreeg een enge ruimte in de provisiekamer toebedeeld, het was te nemen of te laten. Ik viel duidelijk niet in die maffiamensen hun gratie omdat ik geen seksuele roomservice verlangde (daar was ik al ergens anders van weggelopen). Maar om kort te gaan, ik verbleef er een korte nacht in een voor mij paradijselijke omgeving: tussen de kisten proviand en de kratten drank sliep ik als een droomprins, die zich van de demonische koningin had bevrijd.
Ik zette nu zelf de kroon op mijn werk.

De gecompliceerde terugreis naar België verliep langs een treinstation en twee luchthavens.
Ik was een totaal onervaren reiziger, maar ik was vrij en dat gaf me bovenmenselijke krachten. Van Rome vloog ik naar een tussenstop in Zwitserland, ik stapte uit en checkte in voor Zaventem. Ik werd overal geholpen door een hoop vriendelijke mensen, alsof iedereen applaudisseerde voor mijn nieuwe leven, ik had een vrouw en zelfs de paus achter mij gelaten. De weg lag breeduit open voor mij, de wolken weken en de lucht verbleekte bij zoveel lef (of ook wat laf, zoals u wil).

Zo ben ik weer veilig op eigen pootjes geland. Ik meldde me in Leuven eerst aan bij mijn buurvrouw (die mijn huishoudster was), ze dacht dat ik in een geest veranderd was. Ze had me pas vier dagen later verwacht, ze verwelkomde me met een kreetje. Ik stopte haar vlug wat roomse rommel in de hand, christelijke postuurkes en een plastieken paternoster om tussen haar (siliconen) borsten te hangen. Volgens de katholieken (zeker weten) is dat geen omkoping, eerder een eerlijke traditie. Niet mijn probleem. Daarna volgde het voornaamste: mijn splinternieuwe, toen nog platonische, vriendin verwittigen. Zo begon mijn sprookjesromance met… Nathalie.

ps: Tonia kwam reeds in eerdere stukken aan bod, onder andere in de bijdragen op dit blog van 06/04/2020 en van 15/08/2021.

 

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *