Twee gewezen schoonbroers van mij waren mekaars perfecte tegenpool. De oudste, langs mijn ex-vrouw haar kant, was Mon,
een fanatieke materialist, in het schoon Vlaams: een echte geldmaniak. De jongste, de man van mijn zus, was Vos, een links-rode idealist, hij werd zo extreem socialistisch dat hij bij de communisten van de PVDA eindigde, als verbeten militant. Het waren niet bepaald mekaars vriendjes, ik zat er net middenin, dat was soms voorzichtig schipperen op de gemeenschappelijke familiefeestjes. Ik was zeker niet tegen het kapitalisme gekant, integendeel, en ik heb steeds een spontane afkeer van de bolsjewieken gehad, die communisten hadden te veel historisch bloed aan hun handen. Wat niet wegneemt dat ik me als mens eerder bij Vos kon aansluiten, hij toonde meermaals zijn goed hart en bij momenten was hij een zeer gevoelige gast. Ik kon steeds op hem rekenen in familiale kwesties, hij was loyaal en hulpvaardig. Als polyvalente werkman was geen karwei hem te veel. Mon daarentegen was een gladjanus, hij maakte principieel eerst zijn én andermans rekening eer hij over de brug kwam met welke medewerking dan ook.
Hij was letterlijk berekend, voor iets hoort iets, dat was zijn levenslange evangelie. Toch zou ik ideologisch uiteindelijk dichter in de buurt van Mon belanden, het verbeten communisme van Vos was immers uit de hand gelopen, hij werd een agressieve marxist.

Na mijn scheiding brokkelden mijn banden met beiden langzaam af. Voor Mon was ik al snel afgeschreven, hij kon zijn opportunisme niet meer op me uitproberen, dus zette hij soms zijn klauwen in de weerloze nek van mijn ex-vrouw. Hij trachtte haar onderuit te halen met duister gesjoemel aangaande bouwgrond en andere erfpanden, gefoefel was zijn geliefkoosd tijdverdrijf. Ik heb hem toen een paar keer moeten afremmen, ik was weliswaar uit de familie getreden, maar voelde me nog steeds verantwoordelijk voor de latere belangen van mijn zoon (zijn mama deed er handig haar voordeel mee). Het werd me niet in dank afgenomen, voor Mon was ik een geëxcommuniceerde demon, een afgeschreven afvallige van de familie. Ik viel voor hem ook buiten de ethische regels, wie binnen zijn ethische veld zat weet ik nog steeds niet, misschien zijn bankdirecteur en beursagent. Mon ging overal en altijd voor de belangen van het geld. Zelfs geweld was geoorloofd, vond hij, als hij in zijn portefeuillebeheer of kluisaangelegenheden werd geschaad. Hij riep ten aanval tegen het rode gespuis dat in zijn goedgevulde zakken wou zitten, terwijl hij zelf politiek lid was van de… socialistische partij. Uiteraard hield dat een strategische keuze in, Mon was een harde streber met handige streken. Dat lidmaatschap van de sossen leverde hem een onterechte bedrijfswagen bij het ministerie op, hij deed er tijdens zijn diensturen de boodschappen mee op vrijdagnamiddag samen met zijn vrouw. Hij verkreeg in den duik de examenvragen voor een aanzienlijke bevordering met financiële opwaardering. Als socialist (op papier) was hij de meest principiële kapitalist, hij zat met zijn dievenpoten in elke kast die openstond, het geld moest rollen, linea recta naar zijn eigen zakken.

Schoonbroer Vos was van een ander kaliber, hij haatte de geldbazen en de wereld van grootverdieners, hij was een werkman in hart en nieren. Boven zijn bed hingen de vlaggen en de vaandels van ‘arbeiders aller landen verenigt u’. Wat niet wegnam dat hij in een riante villa met siertuin woonde en minstens vier keer per jaar op exotische vakantie ging, de talrijke citytrips tussendoor golden misschien als werkbezoeken aan travaillistische medebroeders. Hij had een onmiskenbaar zwak voor Russen en Chinezen, Cuba was zijn nirwana en voor Noord-Korea had hij misschien geen boontje maar kneep hij toch een oogje dicht. Naarmate de jaren vorderden en zijn persoonlijke welstand nog toenam, begon hij te betogen voor meer opvang van migranten en vluchtelingen, hij adoreerde asielzoekers en allochtonen, terwijl hij trapte en schopte naar het Vlaamse volk, dat hij gemakshalve onderbracht bij het Vlaams Belang. Zijn communistische gedrevenheid werd zo zorgwekkend dat hij vrienden en kennissen bruuskeerde, inclusief zijn enige schoonbroer. Mijn zus werd onverbiddelijk geïndoctrineerd, in slaap gesust door gladde en slappe praatjes over massamoordenaars Mao en Stalin, de marxistische helden van hun rijkelijk ingerichte huis. Vos was ooit een sobere volksjongen, nu was hij uitgegroeid tot een dol draaiend radertje in het genadeloze apparaat van de PVDA, een partij die onze maatschappij ondergraaft. Hij ging op blinde wijze sympathiseren met wat heet: de onderdrukten van deze wereld, waaronder zonder onderscheid alle vreemdelingen hier te lande. Voor alle aangespoelden was hij de goede man met het warme gevoel, de nood van iedere ontheemde moest gelenigd worden, hij pakte onverstoord de rugzak op van bootvluchtelingen en verstekelingen. Geld was geen probleem, oreerde Vos, dat gaan we halen waar het zit: bij de regering en de rijken, de fabrikanten en de middenstand, de werkende Belgen met spaargeld etcetera.

Noch Mon noch Vos hebben contact met mij onderhouden. Zeker na de dood van mijn zoon zijn ze volledig weggedeemsterd.
Voor het overlijden van een kind zijn geen remedies voorhanden, je koopt het leed niet af met veel geld en elke ideologie schiet hier te kort. Het vereist een bredere kijk op het leven en lijden, een dieper inzicht in je eigen menszijn.

Ik schrijf deze kleine familieschets om aan te tonen hoe communisme en kapitalisme mekaar kunnen kruisen op de wegen van het eigenbelang. Het zijn politiek-economische stelsels die mensen graag en intentioneel gaan hanteren om ongegeneerd hun ego-petje op te zetten, het ontneemt hen alle schroom wanneer ze zich op de samenleving willen revancheren. Zowel Mon als Vos waren producten van het gewone volk, ze kregen alle twee onvoorstelbaar veel kansen (zoals ook ik) als kinderen van de sixties, een unieke piekperiode in de moderne geschiedenis van de mensheid. Nog nooit was de welstand zo uit de pan geswingd, the sky was the limit voor ieder van ons, we produceerden en consumeerden naar hartenlust, maar we vergaten al te vaak de morele plichtenleer. Mon ontaardde tot een ordinaire graaier, Vos verkocht zijn schone ziel aan het ontluisterende communisme. Het waren finaal gefrustreerde mannen die zichzelf niet graag zagen, onze vrije westerse wereld was hen boven het hoofd gestegen, dat vergde op de eerste plaats verantwoordelijkheid (die ze niet wilden opnemen). Ze kozen voor een zoveel makkelijkere weg, Mon voor een berg onterecht geld en Vos voor een doctrine met een geschiedenis vol bedrog en geweld.

De weg van de nobele zelfontwikkeling is niet enkel een mogelijkheid, het geeft bovendien een comfort waardoor je zelf geneest, en de wereld van de medemens wordt er beter van. Ik heb deze les in moraal, handelend over de levens van Mon en Vos, ook met het oog op mezelf geschreven. Ik ben pas uit mijn dwaalwegen geraakt door te incasseren en daarover na te denken. Een hoop geld of een politiek geloof volstaan niet, ik passeerde langs een paar drama’s en vond daarna vanuit de afgrond het geluk hogerop, ik trok me omhoog aan de liefde.
Het zijn zoete woorden waarmee mijn ex-schoonbroers enkel zullen lachen. Dat mag, maar het blijft mijn aanbod, een gratis raad, wars van dikke potten winst of ideologische verblinding.

Count your blessings, zegt men in het Engels, tel je zegeningen. Zie de stamverwantschap tussen de woordjes blessing en blessure. De taal bevat de filosofie van de waarheid. Volg deze redenering: het lijden kan een zegen zijn, vanuit de diepste pijn kan men uiteindelijk dood en drama’s overwinnen. Met een lege portemonnee en zonder rode legers.