Een paar keer per week zien we Marieke voorbijkomen in onze straat. Ze groet ons minzaam, met een gerimpelde lach en nog vaag twinkelende oogjes. Ze is bejaard en loopt gebogen, elke dag buigt haar rug nog meer naar de grond, maar niettemin legt ze haar reguliere route af van een paar kilometer door de stad. Koude noch regen kunnen haar tegenhouden, zij blijft haar stedelijke wereld verkennen. Soms houdt zij halt, voor een vitrine met kleedjes of schoenen, want zij is nog een fiere vrouw, zij dost zich op eenvoudige wijze piekfijn uit. Marieke is een nette dame, ook in haar gedrag, zij heeft aandacht voor de mensen, ze slaat een babbeltje met wie dat wenst, op haar volkse maar hoffelijke manier. Zo leerden wij haar kennen, met mondjesmaat, tijdens kortstondige gesprekken, bang als we waren om haar broosheid te kwetsen. Maar geen nood, het is Marieke zelf die de discretie hanteert, zij stelt ons met beschaafde taal haar vraagjes, bezorgd dat ze te veel van onze tijd in beslag zou nemen. Wij peilen met voorzichtige woordjes naar haar eigen leven, willen haar ogenschijnlijke nietigheid doorgronden, haar telkens helpen om zich te verheffen uit haar ingebakken bescheidenheid.
Marieke is een teder toonbeeld van fragiele soberte, daarom is ze in haar simpel voorkomen zo’n grote schoonheid.
We zijn ondertussen zo goed vertrouwd met dit mooie vrouwke dat ze op de bank voor onze blok durft plaatsnemen, dat praat makkelijker, zo kan ze nog beter luisteren naar ons, want dat laatste verkiest ze boven praten over zichzelf. Toch krijgen we haar stilaan aan de klap, met korte bewoordingen begint ze aan een bewogen relaas.
Hoe ze zoveel jaren geleden haar man verloor, een gepensioneerde pompier, opeens zat hij volledig verlamd in zijn zetel, na een fatale hersenbloeding. Zo erg dat ik het zeg, maar toch goed dat hij nog snel mocht sterven, bekent ze met betraande ogen.
Ze waren zo’n innig verbonden koppel geweest, zij had zelf nooit buitenshuis gewerkt, ze zorgde voor hun dochter, deed het huishouden, werkte in de tuin, gans haar leven stond in het teken van hun klein en knus gezinnetje. Ze mist haar lieve man, verschrikkelijk is dat, haar stem beeft als ze over hem spreekt.
De dochter is al lang het huis uit, woont verder weg, de kleinkinderen komen soms langs, maar ook steeds minder. Marieke leeft dus de meeste tijd moederziel alleen, daarom wandelt ze steevast iedere dag kriskras door de stad, om een paar uur naar de mensen te kunnen kijken, wat plezante conversaties op te vangen, een beetje leven te brengen in haar eenzaam bestaan.
Ze heeft wel een paar vriendinnen gehad, dan spoorden ze bijvoorbeeld samen naar de kust. Dat kostte haar een behoorlijk bedrag, een ferme hap uit haar karig pensioentje. Maar ze genoot van het uitzicht op de rust óf de onstuimigheid van de zee, het spel van de wind door de golven, het opwaaiende zand, het scherpe geschreeuw van de meeuwen – alsof of ze doorheen hun geschetter de naam van haar man hoorde weerklinken – wat kon ze daar zalig bij wegdromen. Helaas, haar damesgezelschap was minder sentimenteel van aanleg, ze bezaten niet die stille weemoed van Marieke, snapten haar poëzie niet. Ik verwijt hen niks, vertrouwt ze ons toe, ze verkozen de brasseries en de aperitieven, werden vrolijk van de drank, kirden om twee keer niks, net niet dronken, wel flink typsie. Ach, zonder wrok of kwade roddel achteraf, ze gunde hen dat klein geluk, maar verkoos voortaan zelf haar eigen weg te gaan, haar nuchtere paden af te leggen, dagelijks door de straten van de stad te lopen.
Zo komt Marieke om de zoveel tijd bij ons terecht, voor dat korte klapke op de bank, altijd weer bang dat ze ons stoort. Wij stellen haar gerust, moedigen haar aan, we prijzen haar om zoveel levenslust. We zijn vol bewondering voor haar sterk karakter, haar ordentelijke verschijning, schoon in de kleertjes, de nodige juweeltjes en een paar streepjes schmink. Terwijl we onze tijd nemen om gezellig met haar te praten, zien we jonge meisjes voorbijkomen, in die zogezegd moderne en trendy outfits, het voorspelbare uniform van studentes in een universiteitsstad als Leuven. Dan krijgen we (spijtig) zicht op de vormloosheid en de zakkerigheid, de doffe kleuren, de kaalheid van elk uiterlijk, de monotone uniformiteit, de bijna opgelegde uniseksualiteit. Hier paradeert haast een leger voorbij van marionetten in een fout gekostumeerd theater. Uiteraard met veel lawaai, de heisa camoufleert de leegheid.
Oké, ik overdrijf, maar ik wou even ventileren. Het contrast tussen zo’n bijna vergaan Marieke en haar vale omgeving is ontzettend groot, pijnlijk zelfs. Zij biedt ons een grandioze hoffelijkheid, een aandoenlijke bescheidenheid, een ontroerende zelfrelativering, samengevat: een verstilde schoonheid in al zijn aspecten en vormen, een innerlijk en een uiterlijk dat in zijn onvervalste volksheid aan ware noblesse raakt. Marieke vertoont in haar ethische en esthetische beheersing een aristocratisch gedrag, in haar totale ongeschooldheid is ze adelijk schoon.
Wij bevinden ons hier in het gezelschap van een oud vrouwke dat op haar eentje, vanuit haar onpeilbare eenzaamheid, het goeiekope rumoer van een drukke maar lege omgeving overklast. Marieke is meer dan beleefd, ze excelleert in netheid en in etiquette, zowel in haar gedrag als in haar verschijning. Ze draagt – in schril contrast met het kirrend en krijsend voorbijlopend jong wild – in haar oude vrouwelijkheid nog onmiskenbaar de sporen van laatste lust en warme bekoring.
Wij laten haar wat weemoedig gaan, elke keer kan de laatste keer zijn. Zij bedankt ons, zoals steeds, voor de babbel. Van in onze straat moet zij nog een flink stuk bergop wandelen om bij haar huisje te geraken. Wij kijken haar na, hoe ze moeizaam klimt, terwijl ze verder zakt, onder de kromming van haar rug, maar toch moedig voorwaarts. Marieke bereikt iedere dag weer de top, ze blijft gedreven thuiskomen, bij de haard waar de foto van haar man staat, de liefde is ongeschonden, de troost van schoon gemis.
Als zij uit het zicht is, beseffen wij telkens weer dat Marieke uit een wereld stamt die stillekesaan voorbijgaat, ze behoort nog tot die grote weelde van Vlaamse degelijkheid. Deze bijdrage mag gelezen worden als een geschreven standbeeld voor wat onze volksaard eens geweest is, hard werkende mensen die zichzelf liefst wegcijferden. Ons respect.
Des te groter is onze afkeer van zich elitair wanende lieden die spuwen op ons verleden en de toekomst in een mistgordijn hullen van ijl en dogmatisch wereldburgerschap. Zij vergissen zich, het zijn de bescheiden Mariekes die ons de weg tonen, hun kleinheid is zo groot dat ze de universele schoonheid vertegenwoordigen. Marieke is een universum op zichzelf.