Ongeveer twee keer per week kom ik in Leuven een oude kennis tegen. Wij waren reeds 40 jaar geleden samen bedrijvig in de atletiekwereld. Het gaat om een klein maar dapper manneke.
Ooit won hij de studentenmarathon, daarmee presteerde hij iets wat ik zelf altijd geambieerd had. Maar mijn maat DW was fitter en sneller aan de meet, hij behaalde een eerlijk bevochten zege. Hij was ook slimmer dan ik, want hij studeerde af als sinoloog, dus zijn Japans en Chinees waren zoveel beter dan het mijne. Ik sprak enkel goed Vlaams en koeterwaals.
Om nog meerdere reden ben ik hem steeds blijven respecteren, zeker omdat hij bij uitstek excelleerde in hoffelijkheid en integriteit. Een gentleman als het ware, de laatste tijd liep hij zelfs statig met een fraaie hoed op zijn kop, een attribuut dat perfect bij hem paste. DW stapte door de straten van de stad als een ware seigneur, met wat onverholen trots en blozend van noblesse. Ik gunde het hem allemaal, want ik wist dat hij onlangs kanker had gehad. Met mondjesmaat had hij me zijn verhaal verteld. Gij begrijpt dat, zei hij me meer dan één keer, alluderend op mijn overleden zoon en ander vertrouwd volk rondom mij dat met het zwarte beest geconfronteerd was geweest. Elk oponthoud met DW was een opsteker, minstens voor hem veronderstelde ik. Over mijn boeken die ik hem schonk (Boek van Vincent en Testament van Taal) repte hij evenwel met geen woord. Mogelijks te confronterend, of was hij te beschroomd om zijn mening te geven over de dood en andere intieme aangelegenheden? Ik pardonneerde het hem, was content dat zijn gezondheid hersteld was en feliciteerde hem zelfs: hij had succesvol bijgestudeerd in de rechten aan de universiteit en had zich als advocaat gevestigd, verbonden aan de balie in Leuven. Wat een prestatie op zijn leeftijd.

Daarom dacht ik onlangs: tiens, zou DW niet voor mij willen pleiten als mijn zaak aangaande mijn kleinkindjes voor de familierechtbank komt? Ik had zelf het voorbereidend werk reeds gedaan, de conclusies waren bevattelijk, mooi geordend en chronologisch overzichtelijk uitgeschreven. Een makkie, dacht ik, DW moet enkel nog het woord voeren, zo wou ik mezelf een overdosis emotie besparen. Bovendien liet ik mijn kameraad nog een centje bijverdienen, want dat had hij me eens verklapt: zijn privé kantoor was gene vetpot. Een schitterend plan toch, dat vond ook Nathalie. Iedereen ging tevreden zijn aan het einde van de rit. We kregen nog meer vertrouwen toen we vernamen dat DW ook vervangend vrederechter in het Brusselse was geworden, klasse quoi. Dus stelde ik hem de vraag per mail of hij éénmalig voor mij wou optreden. Dat was geen probleem, kwam terstond het antwoord. Hij wou alleen weten wie de advocaat van de tegenpartij was en wie mijn conclusies had geschreven. Dat waren respectievelijk meester Bert Beelen en ondergetekende, meldde ik hem. Op het ogenblik van deze correspondentie waren wij begin november, drie weken vóór de rechtszaak. Tijd zat, of ook weer niet, toch trad toen de grote stilte in. Er kwam gedurende twee weken geen bericht meer van DW. Ik mailde nog of hij me niet eens wilde zien, om het dossier te bespreken en te overleggen aangaande onze strategie.
Niks repliek.

Luttele dagen voor de zitting kwam er plots toch een bericht van DW. Hij vroeg me om per mail mijn conclusies aan hem over te maken. Deed ik meteen. Een paar uur later ontving ik zijn antwoord: wat ik geschreven had, leek nergens op, ik was helemaal kansloos, veel te sentimenteel, rechters weren elke vorm van emo en zijn rationeel, zoals hij, ik zou me beter op voorhand excuseren bij de tegenpartij en dan kon hij misschien zien wat hij kon doen voor mij, maar de zaak verliezen ging ik, dat garandeerde hij me. Ik lieg hier geen woord. Consternatie bij ons, algehele verbijstering, compleet onbegrip omwille van zoveel onwil, dit was een niet te vatten amicale afgang, een frontale aanval op de vriendschap. Nathalie zag helder en kwam met een verklaring: DW doet het in zijn broek voor topadvocaat Beelen, hij is ook doodsbang voor madam de substituut AB (de zus van Vé, tegen wie ik procedeerde). Om kort te gaan, onze frank was rap gevallen, dat was daar éne grote pot nat: rechters, magistraten en advocaten houden hun kak in voor mekaar. Beschamend toch.

Ik ben dus ter zitting getrokken zonder advocaat.
Ik heb zelf het woord gevoerd in mijn gevoelig dossier. Ik heb niet naar mijn woorden moeten zoeken, ik heb gesproken zonder krop in de keel, ik heb geen enkele keer gehaperd. Ik sprak zelfs stoute taal tegen de vrouwelijke familierechter, ik werd niet terechtgewezen. En meester Beelen heeft mij geen enkele keer onderbroken, ik liet hem ook zijn zegje doen, er was een wederzijds respect. Ik heb niet voor advocaat gestudeerd, maar het leven heeft mij wel geleerd dat een mens een heel eind verder kan komen met wat lef en oprechtheid. Wie zich opstelt als een valselijk angsthaasje, die deelt al op voorhand in de klappen. Dat is de tragische tactiek van mannen als DW.

Ik attendeer de lezers op mijn stuk Ereloonrover (9/10) waarin ik Bert Beelen kapittelde, meer nog: ik haalde hem ongenadig neer, omwille van zijn gebrek aan moraal, tegen betaling! Ik weet dat Beertje Bert dit gelezen heeft, zijn medewerkers controleren mij op FB (voor rekening van de familie AB). Het was zelfs ongewilde reclame voor hem, ik plaatste hem op een verheven voetstuk als noeste verdediger van het hoogste kwaad. Voor een advocaat is dat geen oneer, ook voor de maffia willen zij pleiten, want geld strijkt alles gelijk. Ik weet dat ik het met deze stelling bij het rechte eind heb, mijn hard bewijs: zowel Nathalie als ik kregen een minzame glimlach van Bert toen hij zijn intrede deed richting zittingzaal. Ik herinner mij vanuit onze gezamenlijke studententijd dat deze (ijdele) man niet ongevoelig is voor vrouwelijk schoon, dat is een compliment voor mijn geliefde, maar er speelt misschien meer. Ik had het in mijn column zonder blikken of blozen tegen hem opgenomen, mijn geschreven verbaliteit ingezet tegen zijn talent en branie als raadsman. Met ander woorden, ik was niet weggekropen. Dat deed ik evenmin op de rechtbank. Ik hield stand tegen de vermaardheid van zijn naam, zijn exclusief juridische reputatie.

Ik wil mezelf niet bewieroken, want ik riskeer van deze zaak definitief te verliezen. Maar ik heb gestreden op een veld van eer.
Ik verliet de zaal met opgeheven hoofd. Dat heet koppige trots. Waarom besteed ik hier zoveel tijd aan details die misschien minder relevant lijken? Wel, ik wil aan een schlemiel als mijn gewezen vriend DW vrank laten zien wat moreel karakter betekent.

De hoed die hij draagt, kan voortaan dienen om zijn gezicht achter weg te steken.
Van schaamte om het verstek dat hij gaf in de vriendschap: kameradenverraad!!!

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *