Ik was gedurende jaren een gedreven wedstrijdloper. Niettemin was ik pas tweede garnituur, of zelfs derde. Ik was er ook hopeloos te laat aan begonnen, ik naderde reeds de dertig toen ik aansloot bij Daring Club Leuven Atletiek. Daar liepen toen nog kleppers rond zoals Miel Puttemans en Alex Hagelsteens. De ‘hovenier’ Miel was jarenlang titularis van verschillende wereldrecords, zowel indoor als outdoor. En ‘korporaal’ Alex behoorde mondiaal ooit tot de top 10 op de 10.000 meter.

Het waren lopers van uitzonderlijk hoog niveau. Voordien was Leuvenaar Gaston Roelants al een absolute wereldvedette geweest, en de jong gestorven Yvo Van Damme behaalde twee keer zilver op de Olympische Spelen. Ik trainde nog met Eric De Beck, gewezen wereldkampioen cross. Leuven was gedurende een paar decennia het mekka van pure topsport.

Dus ik kwam in een atletiekclub terecht waar er niet rustig gejogd werd. We moesten ‘vlammen’ en constant scherp staan, er werd op zijn minst verwacht dat we onze persoonlijke records stelselmatig aanscherpten.

Ik had geen keuze, ik moest mee in de blinde ratrace van de steeds snellere tijden. De stress kregen we er gratis bij, het was hard labeur.

Op een meeting in Tessenderlo wou ik mijn besttijd op de 5.000 meter verbeteren. Voor de start vroeg een jonge loper mij of ik een haas nodig had. Dat was een zeer aantrekkelijk voorstel, hij bleek bovendien een jeugdige belofte te zijn die deel uitmaakte van de nationale ploeg.
Hij kwam net terug uit blessure, vandaar zijn aanbod, hij wou snel gaan, maar nog niet maximaal. Daarom kon ik misschien aanpikken, hij zou me uit de wind zetten. Charmante gast, ik bedankte reeds op voorhand, dat werd meegaan in een zetel. Ik zal nooit zijn sympathieke grimas vergeten bij de start, hij klopte me nog op de schouder en zei dat ik hem onderweg zeker mocht zeggen als het te snel of te traag ging. Het was de bedoeling dat ik comfortabel in zijn slipstream kon volgen.

Ik verpulverde die dag mijn persoonlijk record op die 5 kilometer, ik werd prachtig gegangmaakt door mijn jonge maatje, wat een elegante kerel. Na de wedstrijd ben ik enthousiast rond zijn nek gevlogen, ik hijgde een dikke merci. Ik beloofde contact te houden met hem, ik ging zeker zijn verdere progressie opvolgen. Ik werd maar al te graag supporter van die aankomende Belgische vedette, mijn gelegenheidshaas. Grappig verhaal.

De weken nadien pluisde ik alle atletiekuitslagen uit, maar raar, ik vond nergens mijn jonge kameraad. Was hij dan weer geblesseerd? Nee toch.

Ik stelde de vraag aan mijn trainer bij DCLA, hij kon dat weten want hij werkte in vaste dienst bij de Vlaamse Atletiekbond. Ik wou via hem ook de gegevens bekomen van mijn jonge loopmaatje. Ik wou hem contacteren om te vragen of hij ondertussen op schema zat. Of het vlotjes ‘op naar de top’ ging? Of, zeer voorzichtig, of hij toch weer kampte met tegenslag?

Het antwoord was een koude douche. Mijn trainer heeft me even apart genomen en me toen met gebroken stem het verschrikkelijke nieuws meegedeeld. Die jongen had een zwaar accident gehad… op slag dood. Hij was net geen 21 jaar geworden. Ik kon dit echt niet geloven. Ik heb die dag aan de verdere training verzaakt. Op flanellen benen keerde ik huiswaarts. In een mist zag ik die wapperende blonde haardos nog voor mij, die ranke atleet met zijn vloeiende loopstijl, die schone jeugdigheid.
Weggeblazen uit het leven, verdwenen voor altijd, ongenadig verwijderd van het blije atletiekfeest hier op aarde. De wereld liet hem achter, terwijl alles gewoon door liep. Het verdriet zit tot vandaag in mijn hoofd, ik heb die besttijd daarna ook nooit meer verbeterd. Die winst werd een verlies.

In diezelfde periode was ik ook op zoek naar een verre collega met wie ik tijdens de opleiding bij de Rijkswacht drie maand op dezelfde kamer had geslapen. Zijn voornaam was Robrecht, de achternaam was ik wel kwijt. Ik wou hem nog eens spreken, wegens onze gedeelde interesse voor de kunst. Hij had een kleine maar schone ambitie, hij wou doorbreken met zijn schilderwerk. Ik was hem spijtig genoeg al jaren uit het oog verloren. Ik wist enkel nog dat Robrecht afkomstig was uit de streek van Sint-Niklaas. Ik deed wat opzoekingen in het personeelsbestand, maar vond geen enkel spoor. Daarom contacteerde ik de korpschef van de zone Waasland, ik kende hem nog als promotiegenoot.

Het nieuws over collega Robrecht volgde snel, hij was al meer dan tien jaar uitgeschreven bij de Rijkswacht wegens… overleden, op zijn 20ste, na een zwaar verkeersongeval. Exit jonge Robrecht, ik werd bleek, stond perplex. Hij was voor mij al die jaren mentaal aanwezig gebleven, en toch was hij heengegaan. Alsof ik retroactief moest schakelen, droefheid die achterwaarts kantelde. Ik moest zijn ‘overleden’ verleden recupereren.

In die jaren had ik nog een vrij goede band met mijn vader. Ik vertelde hem over mijn twee jonge kameraden die noodlottig vertrokken waren. Mijn pa deelde meteen in mijn verdriet, hij had meestal het hart op de juiste plaats, maar hij verbleekte terstond nog meer. Hij had mij zelf iets te vertellen. Hij vroeg aarzelend of ik ‘witte Jacky’ nog kende? Natuurlijk pa. Jacky was een Brusselaar met familie in Baalrode, hij bracht zijn vakanties bij ons op de buiten door. Hij was bovendien een fantastische voetballer, uitblinker in de jeugdreeksen bij het elitaire Anderlecht. Toen hij 20 jaar was, lonkte de eerste ploeg.

Jacky bleek uiteindelijk die eerste ploeg niet gehaald te hebben, net zo min als zijn 21ste levensjaar. Hij verongelukte op de Brusselse ring tijdens een nacht met noodweer. Over de vangrail gekatapulteerd. Op slag dood.

Het fatale nieuws had Baalrode pas bereikt na meer dan een decennium. Mijn goeie maat Jacky, ik had hem gekend als een gentleman van 19 jaar, frisse looks, vriendelijke oogopslag. Hij charmeerde zelfs ons ma, ze smolt als Jacky langskwam. Nooit meegemaakt, ze werd plots van ogenschijnlijk frigide naar bijna fier bereid. Een klassieker en een fantasie, mooie puber belandt in de schoot van de schone vrouw, rijp en gul aanwezig met haar sensuele weelde. Ach, sympathieke Jacky keert zich misschien om in zijn graf, zijn hart begeeft het een tweede keer, met al mijn dwaze gedachten. Maar het is mijn spontaan gebed, ik gedenk hem sacraal erotisch. Met een frivole memorie, als geretardeerd eerbetoon.

Drie jonge kameraden die stierven rond hun twintigste levensjaar. Ik ben in mijn eentje reeds meer dan drie keer ouder, ik overtref hun opgetelde leeftijden. Ben ik dan een gelukzak geweest? Voor de buitenwereld zeker. Voor mijn binnenwereld minder. Want mijn zoon haalde zelfs niet die twee maal twintig. Ik verga nog van dat verdriet. Terwijl ik verder leef, van de liefde, gelukkig toch. Ik word alsmaar jonger oud, met het besef dat ik het beste heb, mijn vrouw.




Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *