Wij lopen rustig door het huis
we kijken en we praten tot we
hier en daar een schaduw zien
van wat geweest is
voor de grote sloper kwam
de man die zonder geld
het goed meenam van
moeder die vertrokken was

het huis is kaal en koud
wat bleef is kil en leeg
ik zoek het boek van pa
waarin geschreven staat
hoe ik hiermee nu verder moet
maar het papier van dat epistel
vind ik niet tenzij ik beter kijk
mijn twijfels onderzoek en dieper

graaf naar zij die reeds passeerden
om de sporen uit te wissen en het huis
van ieder relikwie en elke prent
met schaarse schoon momenten
los te wrikken zonder nostalgie
wat is dat mottig zo verdomd on-
proper melancholisch ik vermis
de ziel van een geschiedenis

het oud verdriet en foute liefde woonden
hier en vonden steeds een compromis
met katholiek verborgen borsten
boven afgesloten benen fantaseer ik
zie mezelf als kind weer spelen
op de vloer die toen al droef lag
vaak mocht ik niet lachen van ons ma
zij las mijn mond zij barstte daarna los

zij zat onvrolijk klaar te zijn voor pa
met snoepgoed voor zijn broek
en bier of wijn om zijn plezier
met haar venijn te laten copuleren
zij geneerde zich voor elk geluk
zijn honger was verlegen evenredig
dus hij stelde zich tevreden
met geduld in zijn afwezigheid

wat wist ik veel want ik begreep
niet wat begeerte was ik giste
en ik gokte dat ik later (eens de jongen
man geworden was) mijn deel zou nemen
ik moest eerst hun huis verslaan
dat mij een warme thuis ontnam
ik zou te rade gaan bij vrouwen
al getrouwd of in de rouw nog

om een laatste liefdesman
dat loop ik klein in mijn gedachten
te bedenken van mezelf terwijl
ik twijfel aan de waarheid
van die (bangelijk in mijn hart
geschapen) bijbel van de vrijers
ik belijd hier in dit huis van ijs
een mening die niet spreekt

maar smeekt om deernis en begrip
om wat ik miste of waarom ik mij
daarom vooral vergiste dat verklaar
ik plots hardop in alle stilte die
weerkaatst op deze terminale kaalheid
en het kwaad dat van de muren staart
op mij die naast de buren hier nu fier
zijn liefde presenteert ik paradeer

gelukkig door de leegte en vergeet
de angsten van het kind dat ik verliet
om dan de man (die wint) in mij te vinden
langs een stapel leed en pijn want
ik verloor mijn enig kind mijn zoon
die ooit nog speelde in dit huis ik streel
de sporen die nog resten van zijn kinder-
hand ik laat nu alles los en ik zie Vinnie

nergens naast mijn zus zij is zich liever
niet bewust van die vermiste ziel zij ziet
zich grager in de spiegel met een lach
die enkel op imago is bedacht
zij etaleert zich in de anticlimax van
verdriet maar zij vergist zich iedere keer
zij botst op mijn bemind Jolieke lief

die stijl en schoonheid eeuwig torst
met weelde en de moed van een leeuwin

zo is het goed wij keren weer ik veeg
geen vage tranen weg (die ik niet heb)
ik demarreer ik leg de eerste steen
van veel vergetelheid ik meen dit
want daar komt alreeds de storm
van een katarsis aan hij blaast
ravages weg er is geen rampgevaar

dag ouders en dag afgesloten huis
ik ga nu door ik laat uw dochter
achter voor wat zoveel zachter en
oprechter is ik pak de echtheid op

de nacht maakt plaats voor trage
aandacht voor het warme nagepraat
voor wat toch klaar en zo waarachtig is
voor volle liefde van de blanke dageraad

Laat dit geschreven staan als testament
als evangelie voor wie erven mag van mij
voor wie mijn kleine wijsheid krijgen kan

de rijkdom zit in moedig zonder moeder zijn

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *