Woensdag ging ik nog eens bijpraten in Baalrode met ons ma. Ik heb anderhalf uur geluisterd, ik aanhoorde één lange litanie van tranerige verhalen. Aandoenlijk, voor haar toch, ze kon helemaal haar hart ophalen. Ze had mijn belangstelling terwijl ze me vertelde over de recente interesse van twee andere mensen voor haar, een verre kennis en een nabije nicht.

Met mij gaat het ook tamelijk goed, zei ik als troost tegen mezelf. Wablief vroeg Maria, het is niks ma, ik had een kleine oprisping, beetje plotse gal in mijn bek.

Over die nabije nicht gesproken, het is een leeftijdsgenoot van mij, ze was gans haar leven vrijgezel, bleef inwonen bij haar moeder, mijn tante Mina. Tante werd weduwe op haar 40ste, viel alleen met vijf kinderen. Maar ze redde het wel, op taaiheid en op godsvrucht, een man kwam niet meer in haar bed. Ook mijn nicht Jacqueline hield de lakens onbevlekt, ze was getrouwd met nonkel Jezus, gans haar leven zedig en een kwezelke. Tante werd met Gods oneindige hulp en zijn grote goedheid 90 jaar, bijna blakend van gezondheid tot haar laatste dagen, ze stierf in stil gebed.

Mijn nicht bezoekt haar nog iedere dag op het kerkhof. ‘Make waarom hebt gij mij verlaten’ traant ze daar, dat verhaalt ons ma mij, lam van adoratie voor zoveel ouderliefde, ze weent bijna mee van weke blijheid.

Ik zit er verstijfd en zwijgend bij. ‘Vinnie waarom hebt gij mij verlaten’ zou ik heiligschennis vinden, het onnozelste verwijt dat men tegen een dode kan bedenken. Het is vooral larmoyant en irritant egocentrisch, de emmer met tranen wordt gevuld, de afgestorvene draait zich om en slaapt voort. Het is zelfmedelijden in de ergerlijkste graad. Ik hoor van ons ma geen enkele vraag van nicht Jacqueline over mijn wedervaren na de dood van mijn zoon. Ma Maria kennende is het onderwerp ook niet ter sprake gekomen, ze geraakt nog altijd niet verder dan het overlijden van mijn vader (86), twee maanden na het heengaan van Vinnie. Haar kleinkind ligt in een graf dat te ver afligt van haar beleving, haar compassie stopt bij pa.

Is het daarom dat Nathalie en ik ’s anderendaags zijn langs geweest op het kerkhof van Diest, onze zoon gaan groeten. Ik zeg wel degelijk ‘onze’. Nathalie heeft sinds kort het initiatief genomen om te praten over onze kinderen, drie in totaal, dat vind ik aandoenlijk schoon. Mijn akkoord.

Na het stille groeten en de bloemen op zijn graf herschikken, fietsen wij door richting Halen. Wij willen langs de oude spoorwegroute, dwars  doorheen het bedwelmende Haspengouwse landschap, naar Tienen. Even zijn wij de weg kwijt, we bevinden ons pal in de buurt van het huis van mijn schoondochter. Gaan aanbellen bij haar, flitst het door mijn hoofd, ons bevragen. Zij kent die route, Vinnie was immers haar gids.
Niet doen, adviseert Nathalie, zij heeft gelijk, pijnlijk toch, de spontane omgang is nog niet bereikt. De contacten verlopen nog via vastgelegde afspraken. Sinds het heengaan van Vinnie zijn er regels geïnstalleerd.
Maar mijn hart staat open voor de kindjes, mijn fiets wringt hard tegen.

Wij zijn toch weer op het goeie pad geraakt, een cafébaas in Halen wijst ons de weg. We laten het gewezen huis van mijn zoon ver achter ons, zijn beeltenis nemen we mee. Wij fietsen hier als het ware in zijn spoor, langs de idyllische dorpjes Budingen, Drieslinter, Oplinter en Wommersom. Een adembenemend landschap met verrukkelijke stilte en weelderige hemel. De zon knalt ons vrolijk vooruit, onbekende mensen groeten ons, een boze enkeling brengt de coronagroet: gaat uit de weg! Klein detail, ach.
Het leven is meestal goed, bedenk ik onderweg, maar ik neem alles mee. De schoonheid van wie ons verliet moet een meerwaarde worden. Dat is ook de mening van Nathalie. Geen litanie zoals bij nicht en ma.

Via het onooglijke Hakendover duiken wij Tienen binnen. De imposante suikerfabriek ligt links van ons, een plotse herinnering aan andere familie.
Hier werkte ooit mijn grote nonkel Jos, inderdaad een man met carrure.
Hier kreeg hij ook een verschrikkelijk accident, hij geraakte met een been onder een machine. Zijn been werd net niet van de romp afgesneden. Niet te beschrijven pijn, tot ‘flauw vallens’ toe, dat vertelde hij me later zelf.
Er bleek maar één oplossing om zijn leven te redden, dat been afzetten.
Nonkel, bijna stervend, snikte hemeltergend ‘nee’. Hij weigerde vanop dat vage grensland tegen de dood. Hij wou godverdomme leven, schreeuwde hij, op zijn twee benen kunnen staan later. Nonkel heeft het gehaald, hij overleefde zijn maandenlang verblijf in die hel van pijn. Hij overwon een gans peloton van dokters, hij bestreed als pure leek de medische wereld. Had hij gewoon geluk of was dit de triomf van een gestaald karakter?
Ik wil graag dat laatste geloven. Geloof in jezelf verzet bergen, denk ik.

Nonkel Jos kreeg niettemin nog harde klappen in zijn verder leven. Sommige huisjes dragen meerdere kruisjes. Het leed kan soms zijn weelde niet op, bepaalde mensen blijken uitverkoren te zijn voor pijn. Zijn oudste dochter droeg een ongeneeslijke handicap mee, zijn jongste dochter bleek opeens MS-patiënte te zijn, ze heeft het hem nog lang verzwegen. Dan werd Steven, zijn oudste kleinzoon, ziek. De jongen was 28. Hij was de zoon en enig kind van mijn neef Albert. Steven, fervente sportman, gezond geleefd en zeker nooit gerookt, zie ook Vinnie, had longkanker. Steven stierf op zijn 29ste. Mijn neef Albert kwijnde weg, zonk voor jaren in diepe depressies, werd medisch werkloos, dikke ellende. Nonkel aanzag het en leed in stilte, tot ook zijn hart het opeens begaf.

Dat zijn de rauwe verhalen die ik vertel aan Nathalie als wij op een terras zitten op de grauwe markt van Tienen. Een bedenkelijk decor na de pittoreske paden van het paradijselijk agrarische Haspengouw. De stad breit geen verlengstuk aan de betovering van het bucolische achterland. Wat een gemiste kans, de markt is een braakliggend bouwterrein, aftands en kaal. Enkel als tijdelijke setting voor mijn vertelling biedt de grijsheid een perfecte locatie.

Maar toch, ik tracht een klagerig gezaag te overstijgen, de wedstrijd van het leven gaat altijd door, tot in de enigmatische eindigheid van ons aller dood. Hand in hand lopen wij weg, van de tijdelijke tristesse, van Tienen.

Wij verlaten de plaatselijke desolaatheid en sporen, fiets op de trein, naar het vreugdevolle Leuven. Toch even vermelden dat het station van de suikerstad ons nog een flinke dreun opdiende, van uitgesproken lelijkheid. Goed dat ik in het gezelschap was van de uitgesproken schoonheid van mijn geliefde. A thing of beauty is a joy forever.

De schittering van Haspengouw wisselde af met het verdriet van Tienen. De mist verspreid door ons trieste ma en mijn nicht werd opgeheven met de herleving van het verleden. Het leed van mijn nonkel werd herdacht, zijn kleinzoon Steven reed mee en Vinnie wees ons eens te meer de weg.

Het was een mooie dag geweest, wij sliepen rustig in, wij fietsten alsmaar door in onze dromen, overal gevolgd door onze blije doden. Wakker met een lachje, voorzichtig, naar mekaar.   

 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *