Goeie vrienden uit Becquevoort protesteren (privé!) hevig tegen mijn vorige column, pure vuilschrijverij volgens hen. Inderdaad gasten, proper was het niet, maar niettemin de waarheid. Vraag het maar aan Jefke en Jaakske, zij weten echt niet wie hun papa was, dat was zeker niet de man van hun mama. Bovendien zijn het beste kameraden geworden, of ze nu broers of neven waren van mekaar. Zij slaagden zelfs perfect in dit leven, ondanks hun vage genen.
Het werden de brave buurjongens van mijn eigen neefjes in diezelfde straat: de introverte Robert en de twee ferme Freddy’s.
Ik heb een niet weg te wissen, steeds wederkerend beeld op mijn netvlies, daterend uit mijn vroegste jeugd, toen ik omstreeks 6 of 7 jaar was. Met Robert, Fred en Fredje vorm ik een vierspan, we rijden paardje, tussen 2 gammele stokken en met een koord die ons omspant. We lijken wel de lokale 4 heemskinderen, de oudste voorop, dat was Robert, de jongste achteraan, dat was ik.
Het rare is dat in de loop der jaren de 3 anderen de rol hebben moeten lossen, ik alleen hield vol in dit leven, deels door geluk, deels op karakter. De eerste die het begaf, was de broze jongen net voor mij in de galopperende rij: Fredje. Hij bezweek aan leukemie op zijn 8ste, op een paar maanden tijd ging het van vrolijke draf naar het kindergraf. Ik ben, samen met mijn papa, mijn overleden neefje nog een kruisje gaan geven. Hij lag opgebaard in huis, op een klein bed in de living, zijn stijve handjes rond een paternoster. Ik heb hem toen letterlijk even mogen voelen, zijn voorhoofd beroeren. Het is alsof ik die ijselijke koude altijd in mijn handen heb meegedragen. Alsof ik op mijn 7de al gebrandmerkt werd door het afscheid ten gevolge van overlijden. Vele lijken zouden nog volgen, maar ik maakte veel te vroeg kennis met het koude verschijnsel van de onherroepelijke staat van dood.
Met grote ogen van onbegrip verkilde ik toen, mijn keel werd dichtgesnoerd, mijn adem afgeknepen. Tot op heden soms.
Vóór Fredje liep mijn neef Fred in ons vierspan. Hij huppelde en stuntelde nog vele jaren door in zijn ongelukkig bestaan. Hij werd ongenadig door alle kwaad in een mensenleven getroffen: depressies, ziekelijke stress, maagzweren, hartinfarct, kanker, professionele en relationele problemen. Ik kwam hem soms tegen op de trein naar Brussel, een ondanks alle tegenspoed toch nog blije man, maar hij trachtte naar zijn vervroegd pensioen, de riem moest er dringend af, hij snakte naar rust. Fred heeft zijn pensionnering gehaald, zat een half jaar thuis en kon lekker relaxen (dacht ik). Tot de nare tijding ons bereikte: hij was op een eenzame nacht uit het leven gestapt. Zijn vrouw heeft hem gevonden, strak aan een touw. Geen verklaring, geen uitleg, geen aanleiding, Fred liet enkel zijn raadsels achter. Navrant detail: omstreeks het vermoedelijke tijdstip van zijn noodlottige daad ben ik in zijn nachtelijk dorp gepasseerd, op een paar honderd meter van zijn deur. Ik heb geen snikken of geen snokken gehoord, het drama was gebeurd zonder getuigen, in het diepste donker van zijn huilend hart.
De ene Freddy overleefde de andere tientallen jaren. Fredje stierf wit en bibberend in zijn kinderbedje, de blik op het beeld van Jezeke gericht, men liet hem nog een kort gebed uit de catechismus prevelen, tot hij zich definitief verslikte.
Grote Fred ging nog zoveel langer door, afwisselend zat en zwalpend. Hij balanceerde langs de afgrond, geholpen door sloten drank en opgefokt door pillen. Hij had last van chronische levenskoorts, koos tenslotte voor een koord.
Mijn twee voorrijders in ons paardenspan zijn al ontsnapt uit dit bestaan.
Ik bengelde jaren achteraan en trachtte de voorman in te halen. Helaas.
Want ook Robert is recent vertrokken, voor zijn langste en laatste reis. Hij maakte het als 12-jarige mee dat Fredje, zijn jongere broertje, onverwacht uit ons gespan afhaakte. Hij trok sindsdien de kar voor twee, hij zweeg daarbij onverbiddelijk. Robert was geen prater, hij lachte zelden, het was een harde binnenvetter, een rare man, losgekoppeld van onze familie. Met zo’n gesloten karakter dat zijn introverte aard raakte aan mensenhaat. Waren het zijn kwade genen of was hij misdeeld door het brute leven zoals hem dat meermaals overvallen was? Op zijn 16de was hij als onschuldige puber op een zondagmiddag voor de eerste keer aanwezig in een discotheek, waar indertijd 18-plus gold. De rijkswacht viel er binnen met grotesk vertoon van overmacht. Robert werd er als ‘illegaal’ betrapt, opgepakt en meegenomen voor verhoor. Zijn opgeschrikte vader moest hem komen ophalen, hij was vrij onder voorwaarden, in afwachting van jeugdrechter en andere heisa. Het was in het jaar 1965, blijkbaar nog een prehistorische tijd. Het voorval zette onze katholieke familie in rep en roer, een heleboel schande en schaamte… om twee keer niks eigenlijk. Voor zo’n kwetsbare Robert was dit een patat. Vier jaar later reed hij met zijn brommer braaf achter de wagen van zijn liefje aan. Plots een monsterfile, opstopping in de mist, blind botsende automobielen. Zijn vriendin werd voor dood uit het wrak gesleept. Ze overleefde, maar was zwaar verminkt. Wat later werd ze de (gehavende) vrouw van Robert, die na zijn trouwfeest niet opleefde maar nog meer versomberde. Hij begon een eenmansbedrijfje als loodgieter, zo sprak hij haast met niemand meer. Robert heeft star zwijgend en strak kijkend net de kaap van 70 jaar gehaald. Toen ging hij langzaam liggen en apathisch afwachten tot het laatste licht in zijn kop uitging. Waarvoor had hij eigenlijk geleefd? Ik vraag het in zijn plaats aan mezelf. Had zijn karakter gefaald of waren zijn trauma’s de slopende handicaps?
Ik kijk al gedurende decennia triest en weemoedig terug op dat gewezen vurige vierspan, een kwartet jongens dat nog steeds als trotse mannen door het leven had kunnen stappen. Ik sloot indertijd het rijtje af, ik loop nu alleen voorop. Mijn gezondheid en het lot beslisten anders, de dood sloeg toe in mijn gezin, maar miste de vader, trof de zoon. Ik werd nog beloond met de grote liefde, paradox en mysterie, maar ik dwong het ook af. In galop en in draf, van solo naar een duo, ik ben nu gelukkig samen met mijn schone amazone.
Ik gedenk mijn dode neven & ik vier ontzettend fier het leven. Zolang er niet de dwang van fatale overmacht is, zeg ik volmondig JA.