Om het Hof niet voor de borst te stoten voeg ik meteen een hoofdstuk toe over wat we een reguliere Koning noemen. Dit doet geenszins afbreuk aan de verdiensten van mijn goede vriend Piet. Hij is en blijft een royale man, een vorstelijke ridder van het volk, voor mij behoort hij tot de opperste adel van het land, zijn goddelijke Hageland. Ik ben loyaal met zijn hooggestemde ideaal. De verheffing van de kleine mensen tot koningskinderen.

Dat was ook exact wat koning Boudewijn deed voor de burgers allerlei van zijn Belgenland. Hij was een pater familias, hij wilde behoeden voor het kwade dat ons bedreigde, een hoeder van het goede zijn. Ik maak echt geen karikatuur van de man, hij was majestatelijk moreel correct, hij streefde vanuit zijn diep religieuze bewogenheid een betere wereld na, nog vermeerderd met een extreem ethisch surplus. Boudewijn was een koninklijke heilige voor mij, de eerste en ook de laatste zaligmaker die hier op een troon heeft plaatsgenomen. Vóór hem was het theatrale show, na hem kwam de cinema. Boudewijn was als goed bewaarde wijn, hij won aan kwaliteit met het ouder worden, helaas hij stierf veel te jong.

Ik heb hem meer dan tien jaar mogen dienen, een hele eer. Ik zat mee op de eerste rij toen de Koning door de goegemeente en de media werd gekapitteld nadat hij de abortuswet niet had willen ondertekenen. Dat zou zogezegd hoogst ondemocratisch geweest zijn. Dat blijft blijkbaar ook de enige versie over dat voorval, nog decennia na de feiten annex heisa. Men gaat nog steeds door met Boudewijn te demoniseren omwille van die eertijdse principiële stellingname. Hij zou de grondwet hebben verkracht.

Maar was de koninklijke man dan echt niet meer dan een tekenmachine? Een Koning, die verondersteld wordt de Belgische wetten te bekrachtigen met zijn signatuur, heeft die dan geen recht meer op een eigen mening? Is zo’n Koning dan enkel maar een manipuleerbare krabbelrobot, up to daten naar de noodwendigheden van regering en parlement?

Daar is men blijkbaar altijd van blijven uitgaan, zowel maatschappelijk als in de media. De Koning als een afgedwongen democratische machine, als apparaat dat kan aan- en afgesteld worden. Zonder eigen inbreng dus, amorf en leeg, gewetenloos als het moest. Wat inderdaad, wat doen we met het zuivere geweten van die consciëntieuze man? Is het misschien ondemocratisch om de persoonlijke ethiek occasioneel boven de wet te stellen? De nog recente geschiedenis leert ons dat er frappante voorbeelden van het complete tegendeel zijn. Ik verklaar me nader.

Op de processen van Neurenberg waar de top van de nazimisdadigers terecht stond, klonk er steeds als verweer dat zij ook maar de bevelen hadden opgevolgd. Zij waren enkel uitvoerders geweest, de enige demon was dan Adolf Hitler in eigen persoon. Deze poging tot verdediging werd radicaal verworpen door de rechters. Hun gemotiveerde eindoordeel luidde dat de opperbeulen hadden moeten luisteren naar hun geweten, geen Befehl ist Befehl. Het geweten dat is de blik in de spiegel die ons vertelt waar onze positie is in het slagveld tussen goed en kwaad. Dat kan haaks op een vigerende wetgeving zijn, daarmee kegel je meteen de wetten van dictaturen, politiestaten en theocratieën de vuilbak in. De nazibonzen werden hiermee voor de eigen verantwoordelijkheid gesteld, geen verstoppertje spelen achter de wet, want die wet kan ook gewoon onfatsoenlijk zijn, crimineel, onethisch etc. U begrijpt me wel.

Wel dan, op dezelfde manier heeft Koning Boudewijn zijn gewetensnood geuit, hij weigerde principieel om de abortuswet te tekenen. Wij moeten persoonlijk zelfs niet akkoord gaan met zijn stellingname, wij mogen zijn mening zelfs verwerpelijk vinden, maar we moeten hem wel het recht gunnen om een beroep te doen op zijn diepste innerlijke overtuiging, de puurheid van zijn geweten. Dus hierbij refereren wij graag naar het proces van Neurenberg, daar werd een ultieme ethische norm gesteld, het was ook voor de eerste keer dat de notie ‘mensenrechten’ werd gehanteerd.

Koning Boudewijn is toen heel slecht behandeld geworden, ten onrechte.
Het was echt wel het momentum geweest om ingrijpend te schaven aan de bevoegdheden van dat koningschap. Grondwettelijk zit zo’n Koning gewrongen in een keurslijf, van wurgend ongezond tot verstikkend rigide.

Geef die mensen alsjeblief een louter ceremoniële functie, laat ze verder gewoon symbool zijn voor de al dan niet nog nodige eenheid van dit land. Op die manier vermijden we valkuilen die van gewetensaard kunnen zijn. Want met dat verplicht ‘democratisch’ signeren maken we van de koning een pop of robot. Het minste waar hij recht op heeft is toch zijn mens-zijn, inclusief de inhoud en de contouren van zijn (bezwaard) geweten.
Het is precies of Koning Boudewijn zich had moeten gedragen als een makke papegaai, gedwee de bevelen nakrassen, hersenloos met zijn pootje krabben, niet naast zijn bakje kakken. Men heeft zich vergist in Boudewijn, meer nog dan een unieke koning was hij een uitgepuurde man, een monument van een mens, met een warm gefundeerde mening. Sterke kerel. Ik kan het staven met een straf voorbeeld waar ik bij stond.

Tijdens een nieuwjaarsreceptie op het Koninklijk Paleis deed onze Koning gemoedelijk zijn ronde. In zijn gekende stijl, met grote en bedachtzame passen, handen gekruist op de rug, de ogen vaderlijk en rustig op ons gericht. Wij waren daar een bont allegaartje, van zeer diverse pluimage.
Ons gemengd gezelschap bestond uit ambtenaren, diplomaten, logistiek personeel, militairen en veiligheidsmensen. Ik behoord tot die laatste rare soort. Wij werden niet door iedereen ten Paleize graag gezien, wij konden soms dwarsliggen of dingen verbieden, de ambetanterik uithangen met onze regeltjes en onze controles. Dat kon op de zenuwen werken. Het is het lot van alle veiligheidsdiensten en de politie, wij zijn niemands vriend.

Behalve van Koning Boudewijn, de grote wijze man, hij zag ons graag.
Ik kan het ten volle beamen, want op die receptie had ik royaal prijs. We waren er met ongeveer honderd mensen van het Rijkswachtdetachement en net op mij kwam hij afgestapt. Ik verschoot en verstijfde, maar behield in een ijzeren kramp mijn glimlach. Mijn kaken hielden moedig stand toen de Koning mij aansprak. Meneer, vroeg hij minzaam, ik weet dat u dienst doet bij de Veiligheid, maar kan u me vertellen welke sport u beoefent. Onderwijl keek de koning mij met een stalen blik van goedhartigheid aan, hij boorde zijn ogen diep in de mijne, hij fixeerde mij met een grenzeloos mededogen. Ik stond als aan de grond genageld, dit was erop of eronder.
Ik had nog nooit in mijn leven iemand in het aangezicht gekeken die me aan een God of aan engelen in de hemel deed denken. Hier stond pal voor mij minstens een aartsengel, een gebeitelde heilige. In zijn goddelijkheid.
Er daalde plots een immense rust over mij neer, hier was ik veilig, die man bood mij geborgenheid. Uit dat zacht beminnelijke gelaat straalde aandoenlijke goedertierendheid, ik beleefde daar een uniek moment van genade op deze aarde. Dankzij die nobele man, een Koning notabene.

Ik heb hem toen geantwoord dat ik een marathonloper was. Hij knikte, mooi zo, repliceerde hij. Daarna was het spontaan woord- en wederwoord, een vlotte babbel over trainingsschema’s en chrono’s, over verzuring van de spieren en maximale kilometers. Ons onderwerp liep vlotjes voort. Maar wat niet verslapte was de strakke aandacht van die man, zijn gefixeerde blik, die stalen oogopslag die zich goedig in mij boorde.
Ik besefte dat ik hier met een extreem menselijke man te maken had.
Dit was de finale humanitas vervat in een hoogst geniale persoon. Wat een begenadigde uitstraling. Charisma en caritas, warmte en charme, ik ging plat voor die mens. Ik boog inwendig diep mijn hoofd, maar ik keek toch onbevreesd verder in die koninklijke ogen. Ik vertelde hem alles over lopen. De Koning aanhoorde me alsof ik de vedette van de recepties was.

En dan wendde hij plots het hoofd af, hij tikte iemand achter zich op de schouder. Dat was onze grote chef, de opperkolonel. De Koning vroeg hem zonder omwegen of hij wist wat de sport van ‘mijnheer hier’ was. De baas was effe verrast, stond perplex, neep net zijn glas Cava niet in scherven, maar viel dan gelukkig op zijn pootjes. Lopen, Sire, het klonk als een rare oprisping, maar het was goed gegokt. Meesterlijk hoe de grote baas een klein baas op der rooster legde. Schone directe controle.

Boudewijn schonk graag klare wijn, duidelijk en direct, hij riep dikwijls zijn ‘onderdirectie’ ter verantwoording, de gewone man ging bij hem voorop. Wij waren bij hem niet enkel personeelslid, maar mensen, dus kwetsbaar.
Daarom stak hij zijn beschermende hand uit, die kwam vanuit zijn hart.
Hij was een ‘peoplemanager’ avant la lettre, een empathische voorloper.  


Maar de Koning had plots een twinkel in zijn ogen, ik wist dat er nog complicaties gingen komen. Hoeveel mijn hartslag was in de finale van een marathon, was zijn vraag. Nu moest ik oppassen, een fout antwoord en ik heb dikke ambras met de Koning dacht ik. Ik zette dus vrij hoog in, rond de 185 flapte ik eruit.

Er volgde instemmend geknik, dat vond de vorst dus zeer verdienstelijk.
Mijn borst zwol van trots, dat moest ik straks aan mijn trainer vertellen.
Dat werd lachen, ik die nog nooit met een hartslagmeter had gelopen, een hekel had aan tussentijdse nametingen en semiwetenschappelijke opvolging, ik kwam hier geweldig mee weg. Ik had de Koning geholpen met mijn vondst ter plekke. Mijn dag kon niet meer stuk, ik was niet de beste maar wel de snelste en de slimste loper in Zijn land. Zo rap kunnen antwoorden en dan een Koning die daarmee akkoord gaat. Of doet alsof. Hij was te goed voor ons.